Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Немецкий
Нидерландский
Французский

denken dat men er is

Толкование Перевод

1 men zou haast denken dat …

men zou haast denken dat …

one would almost think that …

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > men zou haast denken dat …
2 denken

denken

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [het verstand gebruiken] think ⇒ consider, reflect, ponder

2 [van plan zijn] think of/about ⇒ intend (to), plan (to)

♦voorbeelden:

1   het doet denken aan • it reminds one of …

     dit doet sterk aan omkoperij denken • this savours strongly of bribery

     ik zat net te denken • I was just thinking

     waar zit je aan te denken? • what's on your mind?

     er anders over gaan denken • change one's mind (about it)

     denk er nog eens over • give it some more thought, think it over

     ik denk er niet aan • I wouldn't dream of it

     ik moet er niet aan denken • I can't bear to think about it

     denk er (maar eens) om! • don't forget!

     ik denk er net zo over • I feel just the same about it

     ik zal eraan denken • I'll bear it in mind

     nu ik eraan denk • (now I) come to think of it

     denk erom dat het niet weer gebeurt • mind that it doesn't occur again

     even denken, hoor • let me see

     hardop denken • think aloud

     min denken over • take a dim view of

     aan iets/iemand denken • think/be thinking of something/someone

     ik probeer er niet aan te denken • I try to put it out of my mind

     laten we er niet meer aan denken • let's forget about it

     ik moest er steeds maar aan denken • I couldn't get it out of my head

     zonder te denken aan het gevaar • without realizing the danger

     daar heb ik geen moment aan gedacht • that never (even) crossed my mind; 〈 vergeten〉 I forgot all about it

     jij kan alleen maar aan geld denken • all you can think of is money

     daar denken wij in de verste verte niet aan • nothing could be further from our thoughts

     hij dacht nooit aan zichzelf • he never thought of himself

     iemand aan het denken zetten • set someone thinking

     ik dacht bij mezelf • I thought/said to myself

     denken in geld • think in terms of money

     denk om je hoofd • mind your head

     als je er goed over denkt, dan … • when one comes to think of it, (then) …

     er verschillend/anders over denken • take a different view (of the matter)

     zij denkt er nu anders over • she feels differently (now)

     stof tot denken geven • give (someone) food for thought

     dat had ik niet van hem gedacht • I should never have thought it of him

     dat geeft te denken • that makes you think

2   ik denk erover met roken te stoppen • I'm thinking of giving up smoking

     wat denk je ervan? hoe denk je erover? • well, what do you think?

     ik denk er ernstig over om … • I'm seriously thinking of …

¶   geen denken aan! • it's out of the question!

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [menen] think ⇒ be of the opinion, consider

2 [vermoeden] think ⇒ suppose, expect, imagine

3 [in aanmerking nemen] think ⇒ understand, imagine, appreciate, consider

4 [van plan zijn] think of/about ⇒ intend, be going (to), plan

♦voorbeelden:

1   ik weet niet wat ik ervan moet denken • I don't know what to think

     zou je (dat) denken? • (do) you (really) think so?

     wat denk je ervan? • what do you think (about/of it)?

     het zijne ervan denken • have one's own ideas about it

     wat dacht je van een ijsje? • what would you say to an ice cream?

     dat dacht je maar, dat had je maar gedacht • that's what you think! 〈klemtoon op ‘you’〉

     ik dacht van wel/van niet • I thought it was/wasn't

     wie denk je wel dat je bent? • (just) who do you think you are?

     wat denk je (eigenlijk) wel! • who do you think you are?

2   wat denk je daarmee te bereiken? • what do you hope to achieve by that?

     wie had dat kunnen denken • who would have thought it?

     u moet niet denken (dat) … • you mustn't suppose/think (that) …

     hij denkt te slagen • he expects to/thinks he'll pass

     dat dacht ik al • I thought so

     denk dat maar niet • don't you believe it

     ik heb het altijd wel gedacht • I always thought so

     ik zou denken dat • I'm inclined to think that

     dacht ik het niet! • just as I thought!

     …, denk ik • …, I think/suppose

3   ik had Peter gedacht voor de hoofdrol • I had Peter in mind for the principal part

     de beste arts die men zich maar kan denken • the best (possible) doctor

     je moet maar denken dat het slechts voor heel kort is • try to remember it is only for a short period

     dat laat zich denken • I can imagine

     denk eens (aan) • imagine!, just think of it!

     ik dacht bij mezelf dat … • I thougt/said to myself that …

     ik had zo gedacht … als jij morgen eens naar B. ging • I was thinking … if you went to B. tomorrow

4   wat denk je nu te doen? • what do you intend to do now?

III 〈wederkerend werkwoord; zich denken; met een bepaling van gesteldheid〉

1 [peinzen] think (oneself), imagine

♦voorbeelden:

1   zich suf denken • rack one's brains

     denkt u zich eens in mijn positie • put yourself in my position

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > denken
3 arriver

arriver [aarievee]

〈 werkwoord〉

1 (aan)komen ⇒ arriveren, naderen ⇒ 〈 sport en spel〉 finishen

2 bereiken

3 gebeuren ⇒ voorvallen, voorkomen

♦voorbeelden:

1    il faudra bien en arriver là • zover zal het toch moeten komen

〈 onpersoonlijk〉 il est arrivé des visites en votre absence • er zijn bezoekers gekomen tijdens uw afwezigheid

nous voilà arrivés • daar zijn we dan

j'arrive • ik kom er aan

2    j'y arrive • het lukt me

y arriver péniblement • slecht met het geld rondkomen

il ne lui arrive pas à la cheville • hij kan niet aan hem tippen

arriver à faire qc. • erin slagen om iets te doen

n'arriver à rien • niets bereiken

en arriver à • zover komen dat

individu qui veut arriver • iemand die wil slagen

3    si le cas arrive • als het geval zich voordoet

〈 onpersoonlijk〉 il lui est arrivé qc. • er is hem iets overkomen

il arrive que 〈+ aantonende wijs of aanvoegende wijs〉 • het gebeurt dat

il arrive à qn. de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het overkomt iemand dat

quoi qu'il arrive • wat er ook gebeurt

tout arrive • alles is mogelijk

¶    croire que c'est arrivé • denken dat men er is

v

1) (aan)komen, opdagen

2) finishen [sport]

3) bereiken

4) slagen

5) (toevallig) gebeuren

Dictionnaire français-néerlandais > arriver
4 indispensable

indispensable [ẽdiespãsaabl]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉, indispensablement [ẽdiespãsaabləmã] 〈 bijwoord〉

1 onontbeerlijk ⇒ onmisbaar, broodnodig

♦voorbeelden:

1 se croire indispensable • denken dat men onmisbaar is

il est indispensable qu'il vienne • het is absoluut noodzakelijk dat hij komt

l' indispensable 〈m.〉 • het hoogst noodzakelijke

adj

onontbeerlijk, onmisbaar

Dictionnaire français-néerlandais > indispensable
5 croire que c'est arrivé

croire que c'est arrivé

denken dat men er is

Dictionnaire français-néerlandais > croire que c'est arrivé
6 se croire indispensable

se croire indispensable

denken dat men onmisbaar is

Dictionnaire français-néerlandais > se croire indispensable
7 croire

croire [krwaar]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 geloven

2 geloven ⇒ gelovig zijn

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 je crois bien • dat geloof ik, nou en of

croire à qc. • aan, in iets geloven

croire à la guerre • denken dat er oorlog komt

c'est à ne pas y croire • men zou het niet voor mogelijk houden

croire en qn. • in iemand geloven

croire en soi • zelfvertrouwen hebben

  → expression

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 geloven

2 denken ⇒ menen, houden voor

♦voorbeelden:

1    j'aime à croire que • ik hoop dat

faire croire qc. à qn. • iemand iets wijs maken

à l'en croire • als men hem geloven mag

croyez-en mon expérience • vertrouwt u op mijn ervaring

me croira qui voudra • hoe ongelofelijk het ook klinkt

2    on l'a cru mort • men dacht dat hij dood was

il ne croit pas si bien dire • hij weet niet hoe waar zijn woorden zijn

croire bien faire • denken er goed aan te doen

vous ne sauriez croire à quel point j'ai été touché • u kunt zich niet voorstellen hoe getroffen ik was

à ce que je crois • naar mijn mening

III se croire 〈 wederkerend werkwoord〉

1 denken ⇒ menen, zich verbeelden

♦voorbeelden:

1    se croire obligé de • zich verplicht voelen om

il se croit qc. • hij heeft heel wat verbeelding

qu'est-ce qu'il se croit, celui-là? • wat denkt hij wel?, wie denkt hij wel dat hij is?

il se croit en sécurité • hij waant zich veilig, denkt dat hij veilig is

1. v
1) geloven

2) denken, menen
2. se croire
v

zich achten, zich wanen

Dictionnaire français-néerlandais > croire
8 idée

idée [iedee]

〈v.〉

1 idee 〈 ook filosofie, psychologie〉 ⇒ begrip, opvatting

2 idee ⇒ plan, inval

3 hoofd ⇒ gedachten

4 〈 meervoud〉 originele gedachte

5 〈 meervoud〉 filosofie ⇒ theorie, mening

♦voorbeelden:

1    avoir une haute idée de soi • een hoge dunk van zichzelf hebben

avoir les idées larges • ruimdenkend zijn

avoir des idées noires • alles door een zwarte bril bekijken

idée reçue • gevestigd idee, heersende opvatting

j'ai idée que • mij dunkt dat

aussi, a-t-on idée! • het idee!

n'avoir aucune, pas la moindre idée de • niet de flauwste notie hebben van

se faire des idées • zich iets in het hoofd halen

se faire une idée de qc. • zich een beeld van iets vormen

sauter d'une idée à l'autre • van de hak op de tak springen

avoir des idées de derrière la tête • bijbedoelingen hebben

2    on n'a pas idée de faire une chose pareille • hoe kun je nu zo iets (stoms) doen

avoir l'idée de • het plan opvatten om

vivre à son idée • doen waar men zin in heeft

3    se changer les idées • de zinnen verzetten

on ne m'ôtera pas ça de l'idée • dat kan men mij niet uit het hoofd praten

venir à l'idée • 〈 van gedachte〉opkomen, invallen

avoir dans l'idée que • denken dat

1. f
1) idee, begrip

2) plan, inval

3) mening, opvatting
2. idées
f pl

1) originele gedachte

2) filosofie

Dictionnaire français-néerlandais > idée
9 oublier

oublier [oeblie.ee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vergeten ⇒ verwaarlozen

♦voorbeelden:

1 oublier une injure • een belediging vergeven

se faire oublier • zorgen dat men niet meer opvalt

II s'oublier 〈 wederkerend werkwoord〉

1 niet aan zichzelf denken ⇒ niet aan eigen belangen denken

2 zich laten gaan ⇒ zichzelf vergeten

3 zijn tijd vergeten ⇒ vergeten wat men te doen heeft

4 〈 informeel〉 zijn behoefte doen

5 vergeten worden

v

1) vergeten

2) verwaarlozen

Dictionnaire français-néerlandais > oublier
10 demander

demander [dəmãdee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vragen ⇒ verzoeken

2 eisen ⇒ nodig hebben, vorderen, vereisen

3 solliciteren naar

♦voorbeelden:

1    demander son chemin • naar de weg vragen

demander un médecin • een dokter laten komen

je vous demande pardon • neem me niet kwalijk

je vous demande un peu! • nu vraag ik je!

on vous demande • er is iemand voor u

je ne demande pas mieux • ik wil niets liever

〈 informeel〉 je ne te demande pas l'heure qu'il est • bemoei je met je eigen zaken

il demande à venir • hij vraagt of hij mag komen

il ne demande qu'à jouer • hij doet niets liever dan spelen

〈 informeel〉 demander après qn. • naar iemand vragen

il te demande de venir • hij verzoekt je om te komen

il demande que tu viennes • hij vraagt je te komen

il a demandé si tu pouvais venir • hij heeft gevraagd of je kon komen

2    demander raison de qc. • voldoening eisen voor iets

il ne faut pas lui en demander trop • men kan niet te veel van hem, haar verwachten

on ne vous en demande pas tant • dat wordt niet van u gevraagd

II se demander 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich afvragen

♦voorbeelden:

1    je me le demande • dat weet ik zo net nog niet

c'est à se demander si … ne … pas • je zou bijna denken dat

1. v
1) vragen, verzoeken

2) eisen

3) solliciteren (naar)
2. se demander
v

zich afvragen

Dictionnaire français-néerlandais > demander
11 haast

haast¹

〈de〉

1 [(te grote) snelheid] haste

2 [noodzaak/drang om snel te werk te gaan] hurry

♦voorbeelden:

1   in grote haast • in a great hurry

     haast maken • hurry up

     geen haast maken met betalen • be in no hurry to pay

     haast maken met • speed up 〈 productie〉; hurry up 〈 maaltijd〉

     haast zetten achter iets • hurry something up

     in de(r) haast iets vergeten • forget something in the rush

     in der haast genomen beslissingen • hasty decisions

2   haast hebben • be in a hurry 〈 van personen〉

     die brief heeft haast • that letter cannot wait

     dat heeft geen haast • there is no rush

     er is haast bij • the matter is urgent

     waarom zo'n haast? • what's the rush?

————————

haast²

〈 bijwoord〉

1 [bijna] almost, nearly ⇒ 〈 in negatieve context〉 hardly

2 [spoedig] soon

♦voorbeelden:

1   men zou haast denken dat … • one would almost think that …

     hij durfde haast niet te komen • he hardly dared (to) come

     hij was haast gevallen • he nearly fell

     ik zou haast willen dat … • I half wish that …

     haast niets • hardly anything

     haast niet • hardly

     haast nooit • scarcely ever

2   het wordt haast weer lente • spring will be here soon, spring is not far off

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > haast
12 mind

1. noun
1) (remembrance)

bear or keep something in mind — an etwas (Akk.) denken; etwas nicht vergessen

have in mind to do something — vorhaben, etwas zu tun

bring something to mind — etwas in Erinnerung rufen

something comes into somebody's mind — jemandem fällt etwas ein

it went out of my mind — ich habe es vergessen; es ist mir entfallen

put something/somebody out of one's mind — etwas/jemanden aus seinem Gedächtnis streichen

2) (opinion)

give somebody a piece of one's mind — jemandem gründlich die Meinung sagen

in or to my mind — meiner Meinung od. Ansicht nach

be of one or of the same mind, be in one mind — einer Meinung sein

be in two minds about something — [sich (Dat.)] unschlüssig über etwas (Akk.) sein

change one's mind — seine Meinung ändern

have a mind of one's own — seinen eigenen Kopf haben

I have a good mind/half a mind to do that — ich hätte große Lust/nicht übel Lust, das zu tun

make up one's mind, make one's mind up — sich entscheiden

make up one's mind to do something — sich entschließen, etwas zu tun

read somebody's mind — jemandes Gedanken lesen

3) (direction of thoughts)

his mind is on other things — er ist mit den Gedanken woanders

give or put or turn one's mind to — sich konzentrieren auf (+ Akk.) [Arbeit, Aufgabe, Angelegenheit]

I have had somebody/something on my mind — jemand/etwas hat mich beschäftigt; (worried) ich habe mir Sorgen wegen jemandem/etwas gemacht

she has a lot of things on her mind — sie hat viele Sorgen

something preys or weighs on somebody's mind — etwas macht jemandem zu schaffen

take somebody's mind off something — jemanden von etwas ablenken

keep one's mind on something — sich auf etwas (Akk.) konzentrieren

close one's mind to something — sich einer Sache (Dat.) verschließen (geh.)

4) (way of thinking and feeling) Denkweise, die

frame of mind — [seelische] Verfassung

state of mind — [Geistes]zustand, der

be in a frame of mind to do something — in der Verfassung sein, etwas zu tun

have a logical mind — logisch denken

5) (seat of consciousness, thought, volition) Geist, der

it's all in the mind — es ist alles nur Einstellung

in one's mind — im stillen

in my mind's eye — vor meinem geistigen Auge; im Geiste

nothing could be further from my mind than... — nichts läge mir ferner, als...

6) (intellectual powers) Verstand, der; Intellekt, der

have a very good mind — einen klaren od. scharfen Verstand haben

great minds think alike — (joc.) große Geister denken [eben] gleich

7) (normal mental faculties) Verstand, der

lose or go out of one's mind — den Verstand verlieren

be out of one's mind — den Verstand verloren haben

in one's right mind — bei klarem Verstand
2. transitive verb
1) (heed)

don't mind what he says — gib nichts auf sein Gerede

mind what I say — glaub mir

let's do it, and never mind the expense — machen wir es doch, egal, was es kostet

2) (concern oneself about)

he minds a lot what people think of him — es ist für ihn sehr wichtig, was die Leute von ihm denken

I can't afford a bicycle, never mind a car — ich kann mir kein Fahrrad leisten, geschweige denn ein Auto

never mind him/that — (don't be anxious) er/das kann dir doch egal sein (ugs.)

never mind how/where... — es tut nichts zur Sache, wie/wo...

don't mind me — nimm keine Rücksicht auf mich; (don't let my presence disturb you) lass dich [durch mich] nicht stören; (iron.) nimm bloß keine Rücksicht auf mich

mind the doors! — Vorsicht an den Türen!

mind one's P's and Q's — sich anständig benehmen

3) usu. neg. or interrog. (object to)

did he mind being woken up? — hat es ihm was ausgemacht, aufgeweckt zu werden?

would you mind opening the door? — würdest du bitte die Tür öffnen?

do you mind my smoking? — stört es Sie od. haben Sie etwas dagegen, wenn ich rauche?

I wouldn't mind a walk — ich hätte nichts gegen einen Spaziergang

4) (remember and take care)

mind you don't leave anything behind — denk daran, nichts liegen lassen!

mind how you go! — pass auf! sei vorsichtig!; (as general farewell) mach's gut! (ugs.)

mind you get this work done — sieh zu, dass du mit dieser Arbeit fertig wirst!

5) (have charge of) aufpassen auf (+ Akk.)

mind the shop or (Amer.) the store — (fig.) sich um den Laden kümmern (ugs.)
3. intransitive verb
1)

mind! — Vorsicht!; Achtung!

2) usu. in imper. (take note)

follow the signposts, mind, or... — denk daran und halte dich an die Wegweiser, sonst...

I didn't know that, mind, or... — das habe ich allerdings nicht gewusst, sonst...

3) (care, object)

do you mind? — (may I?) hätten Sie etwas dagegen?; (please do not) ich muss doch sehr bitten

he doesn't mind about your using the car — er hat nichts dagegen, wenn Sie den Wagen benutzen

if you don't mind — wenn es dir recht ist

4) (give heed)

never [you] mind — (it's not important) macht nichts; ist nicht schlimm; (it's none of your business) sei nicht so neugierig

never mind: I can do it — schon gut - das kann ich machen

never mind about that now! — lass das jetzt mal [sein/liegen]!

never mind about him - what happened to her? — er interessiert mich nicht - was ist ihr passiert?

Phrasal Verbs:

- academic.ru/89159/mind_out">mind out

* * *
1.
(the power by which one thinks etc; the intelligence or understanding: The child already has the mind of an adult.) der Verstand
2. verb
1) (to look after or supervise (eg a child): mind the baby.) aufpassen

2) (to be upset by; to object to: You must try not to mind when he criticizes your work.) sich etwas machen aus

3) (to be careful of: Mind (= be careful not to trip over) the step!) sich in Acht nehmen

4) (to pay attention to or obey: You should mind your parents' words/advice.) beachten
3. interjection
(be careful!: Mind! There's a car coming!) Achtung!

- -minded
- mindful
- mindless
- mindlessly
- mindlessness
- mindreader
- at/in the back of one's mind
- change one's mind
- be out of one's mind
- do you mind! - have a good mind to
- have half a mind to
- have a mind to
- in one's mind's eye
- in one's right mind
- keep one's mind on
- know one's own mind
- make up one's mind
- mind one's own business
- never mind
- on one's mind
- put someone in mind of
- put in mind of
- speak one's mind
- take/keep one's mind off
- to my mind
* * *

mind

[maɪnd]

I. n

1. (brain, intellect) Geist m, Verstand m

she's one of the greatest \minds of today sie ist einer der größten Köpfe unserer Zeit

it's a question of \mind over matter das ist eine reine Willensfrage

he's got the \mind of a four-year-old! er hat den Verstand eines Vierjährigen!

it was a triumph of \mind over matter hier war der Wille stärker

in one's \mind eyes vor seinem geistigen Auge

frame of \mind seelische Verfassung

a fine \mind ein großer Geist

to have a good \mind einen klaren Verstand haben

to have a logical \mind logisch denken können

to the Victorian \mind nach der viktorianischen Denkweise

to use one's \mind seinen Verstand gebrauchen

2. (sanity) Verstand m

to be in one's right \mind noch ganz richtig im Kopf sein

to be out of one's \mind den Verstand verloren haben

to drive sb out of his/her \mind jdn wahnsinnig machen

to lose [or go out of] one's \mind den Verstand verlieren

3. (thoughts) Gedanken pl

the idea never entered my \mind auf diesen Gedanken wäre ich gar nicht gekommen

it went out of my \mind ich hab's vergessen

you put that out of your \mind! das kannst du dir aus dem Kopf schlagen!

I can't get that song out of my \mind das Lied will mir einfach nicht mehr aus dem Kopf gehen!

sorry, my \mind is on other things tut mir leid, ich bin mit den Gedanken ganz woanders

to be on one's \mind einen beschäftigen

you're always on my \mind ich denke die ganze Zeit an dich

what's on your \mind? woran denkst du?

what's on your \mind! woran du nur wieder denkst!

to be in the back of sb's \mind in jds Hinterkopf sein

to bear [or keep] sth in \mind etw nicht vergessen

bearing in \mind that... angesichts der Tatsache, dass...

to bring [or call] sth to \mind (remember) sich akk etw in Erinnerung rufen; (remind) an etw akk erinnern

to come [or spring] to sb's \mind jdm einfallen

to have sb/sth in \mind an jdn/etw denken

did you have anything special in \mind? dachten Sie an etwas Bestimmtes?

to have a lot of things on one's \mind viele Sorgen haben

to keep one's \mind on sth one's work sich akk auf etw akk konzentrieren

sth puts sb in \mind of sth esp BRIT etw erinnert jdn an etw akk

to put sb out of one's \mind jdn aus seinem Gedächtnis streichen

to read sb's \mind jds Gedanken lesen

to set one's \mind to do sth sich akk auf etw akk konzentrieren

to take sb's \mind off sth jdn auf andere Gedanken bringen [o von etw dat ablenken

4. (intention)

nothing could be further from my \mind than... nichts läge mir ferner als...

to have in \mind to do sth vorhaben, etw zu tun

to know one's [own] \mind wissen, was man will

to make up one's \mind sich akk entscheiden

my \mind is made up! ich habe einen Entschluss gefasst!

to set one's \mind on sth sich dat etw in den Kopf setzen

5. usu sing (opinion) Meinung f, Ansicht f

to my \mind... meiner Meinung nach...

to give sb a piece of one's \mind jdm seine Meinung sagen

to be of the same \mind der gleichen Meinung [o derselben Ansicht] sein

I'm of the same \mind as you ich bin deiner Meinung

to be in [or of] two \minds about sth sich dat über etw akk nicht im Klaren sein

to change one's \mind es sich dat anders überlegen

to have a \mind of one's own seinen eigenen Kopf haben

6. (inclination)

to have half a [good] \mind to... gute Lust haben,...

to be of a \mind to do sth ( form) geneigt sein, etw zu tun

7.

▶ to be bored out of one's \mind sich akk zu Tode langweilen

▶ great \minds think alike ah, ich sehe, wir verstehen uns!

II. vt

1. (be careful of)

▪ to \mind sth auf etw akk aufpassen

\mind your head [or that you don't bang your head] pass auf, dass du dir nicht den Kopf stößt

\mind your head Vorsicht mit dem Kopf!

here, \mind, he said when she trod on his foot passen Sie doch auf, sagte er, als sie ihm auf den Fuß trat

\mind the step! Vorsicht Stufe!

\mind how you go pass doch auf!; (as farewell) pass auf dich auf!

\mind your language! ( dated) pass auf, was du sagst!

2. (care about)

▪ to \mind sb sich akk um jdn kümmern

don't \mind me kümmer dich nicht um mich

don't \mind what she says kümmer dich nicht darum, was sie sagt

and never \mind the expense und vergiss jetzt einfach mal die Kosten

never \mind them — what about me? was kümmern mich die — was ist mit mir?

never \mind her! vergiss sie doch einfach!

never \mind how you got there... ist doch egal, wie du da hinkamst,...

\mind your own business! kümmer dich um deine eigenen Angelegenheiten!

I don't \mind the heat die Hitze macht mir nichts aus!

I don't \mind what she does es ist mir egal, was sie macht!

3. (make certain)

▪ to \mind that... denk daran, dass...

\mind you close the door when you leave vergiss nicht, die Tür zuzumachen, wenn du gehst

\mind you get this done before she gets home sieh zu, dass du damit fertig wirst, bevor sie nach Hause kommt

4. (look after)

▪ to \mind sb/sth auf jdn/etw aufpassen; ( fig)

I'm \minding the shop ich kümmere mich hier um den Laden

5. ( fam: object)

▪ to not \mind sth nichts gegen etw akk [einzuwenden] haben

would you \mind holding this for me? würden Sie das [kurz] für mich halten?

do you \mind my asking you a question? darf ich Ihnen eine Frage stellen?

do you \mind calling me a taxi? würde es dir was ausmachen, mir ein Taxi zu rufen?

do you \mind my smoking? stört es Sie, wenn ich rauche?

I don't \mind her ich habe nichts gegen sie

I wouldn't \mind a new car/a cup of tea gegen ein neues Auto/eine Tasse Tee hätte ich nichts einzuwenden!

6.

▶ to \mind one's p's and q's sich akk gut benehmen

▶ \mind you allerdings

\mind you, I'd love to have a cup of tea! also, gegen eine Tasse Tee hätte ich jetzt nichts einzuwenden!

\mind you, she did try immerhin hat sie es versucht!

III. vi

1. (care) sich dat etwas daraus machen

I don't \mind das ist mir egal

sometime I wish he \minded a little more manchmal wünsche ich mir, dass es ihm ein bisschen mehr ausmachen würde

never \mind! [ist doch] egal!

never \mind, I'll do it myself! vergiss es, ich mach's selbst!

never \mind, one day... mach dir nichts draus — eines Tages...

never \mind about that mistake vergiss den Fehler einfach!

never \mind about that now vergiss das jetzt mal

never \mind about her — what about you? jetzt vergiss sie doch mal — was ist mit dir?

never you \mind! jetzt kümmer dich mal nicht drum!

2. (object) etwas dagegen haben

do you \mind if I...? stört es Sie, wenn ich...?

do you \mind! (don't!) ich muss doch sehr bitten!; (may I?) darf ich?

nobody will \mind das wird niemanden stören

if you don't \mind... wenn du nichts dagegen hast,...

if you don't \mind me saying so,... ich hoffe, es macht dir nichts aus, dass ich dir das jetzt sage, aber...

I don't \mind if I do ich hätte nichts dagegen

3.

▶ never \mind... geschweige denn...

* * *
[maɪnd]
1. NOUN

1) = intellect Geist m (ALSO PHILOS), Verstand m

things of the mind — Geistiges nt

the conscious and unconscious mind — das Bewusste und das Unbewusste

to have a good mind —

one of the finest minds of our times — einer der großen Geister unserer Zeit

it's all in the mind —

in one's mind's eye — vor seinem geistigen Auge, im Geiste

to blow sb's mind (inf) — jdn umwerfen (inf); (drugs) jdn high machen (inf) → boggle, great, improve

it's a question of mind over matter — es ist eine Willenssache or -frage

a triumph of mind over matter — ein Triumph des Geistes or Willens über den Körper

2) = way of thinking Denkweise f; (= type of mind) Geist m, Kopf m

to the child's/Victorian mind — in der Denkweise des Kindes/der viktorianischen Zeit

he has that kind of mind — er ist so veranlagt

to have a literary/logical etc mind — literarisch/logisch etc veranlagt sein

he has the mind of a five-year old — er verhält sich wie ein Fünfjähriger

in the public mind prostitution is immoral — nach dem Empfinden der Öffentlichkeit ist Prostitution unmoralisch

state or frame of mind — (seelische) Verfassung, (Geistes)zustand m

3) = thoughts Gedanken pl

to be clear in one's mind about sth — sich (dat) über etw im Klaren sein

if you put or set your mind to it — wenn du dich anstrengst

he had something on his mind — ihn beschäftigte etwas

I've a lot on my mind — ich muss mich um (so) viele Dinge kümmern

you are always on my mind — ich denke ständig an dich

keep your mind on the job — bleib mit den Gedanken or dem Kopf bei der Arbeit

she couldn't get or put the song/him out of her mind —

you can put that idea out of your mind! — den Gedanken kannst du dir aus dem Kopf schlagen!

to take sb's mind off things — jdn auf andere Gedanken bringen

to take sb's mind off sth — jdn etw vergessen lassen

my mind isn't on my work — ich kann mich nicht auf meine Arbeit konzentrieren

don't let your mind dwell on the problem — grüble nicht über dieses Problem nach

he can't keep his mind off sex — er denkt nur an Sex or an nichts anderes als Sex

the idea never entered my mind — daran hatte ich überhaupt nicht gedacht

it's been going through my mind — es ging mir im Kopf herum

nothing was further from my mind — nichts lag mir ferner

his mind is set on that — er hat sich (dat) das in den Kopf gesetzt

he guessed what was in my mind — er erriet meine Gedanken

in my mind's eye — vor meinem inneren Auge

4) = memory Gedächtnis nt

it went right out of my mind — daran habe ich überhaupt nicht mehr gedacht

that quite put it out of my mind — dadurch habe ich es vergessen

to bring or call sth to mind — etw in Erinnerung rufen, an etw (acc) erinnern

5) = inclination Lust f; (= intention) Sinn m, Absicht f

I've half a mind/a good mind to... —

to be of a mind to do sth — geneigt sein, etw zu tun (geh)

6) = opinion Meinung f, Ansicht f

to change one's mind — seine Meinung ändern (about über +acc ), es sich (dat) anders überlegen

to be in two minds about sth — sich (dat) über etw (acc) nicht im Klaren sein

to be of one or of the same mind — eines Sinnes (geh) or gleicher Meinung sein

I'm of the same mind as you — ich denke wie du, ich bin deiner Meinung

with one mind —

to my mind he's wrong — meiner Ansicht nach or nach meiner Meinung irrt er sich

7) = sanity Verstand m, Sinne pl

his mind was wandering (out of boredom etc) — seine Gedanken wanderten umher

to lose one's mind — verrückt werden, den Verstand verlieren

nobody in his right mind —

while the balance of his mind was disturbed (Jur) — wegen Verlusts des seelischen Gleichgewichts

8)

set structures __diams; in mind to bear or keep sth in mind — etw nicht vergessen; facts also, application etw im Auge behalten

to bear or keep sb in mind — an jdn denken; applicant also jdn im Auge behalten

with this in mind... — mit diesem Gedanken im Hinterkopf...

to have sb/sth in mind — an jdn/etw denken

to have in mind to do sth — vorhaben or im Sinn haben, etw zu tun

to have it in mind to do sth — beabsichtigen or sich (dat) vorgenommen haben, etw zu tun

it puts me in mind of sb/sth — es weckt in mir Erinnerungen an jdn/etw

to go out of one's mind — verrückt werden, den Verstand verlieren

to be out of one's mind — verrückt sein

to go out of one's mind with worry/grief — vor Sorge/Trauer den Verstand verlieren

to drive sb out of his mind — jdn um den Verstand bringen, jdn wahnsinnig machen

I'm bored out of my mind — ich langweile mich zu Tode

2. TRANSITIVE VERB

1) = look after aufpassen auf (+acc); sb's chair, seat frei halten

I'm minding the shop (fig) — ich sehe nach dem Rechten

2) = be careful of aufpassen auf (+acc); (= pay attention to) achten auf (+acc); (= act in accordance with) beachten

mind what you're doing! —

mind what you're doing with that car mind what I say! (= do as I tell you) — pass mit dem Auto auf lass dir das gesagt sein hör auf das, was ich dir sage

mind how you go — passen Sie auf, wo Sie hintreten

mind your language! — drück dich anständig aus!

mind the step! (Brit) — Vorsicht Stufe!

mind your head! (Brit) — Kopf einziehen (inf), Vorsicht, niedrige Tür/Decke etc

mind your feet! (Brit) (when sitting) — zieh die Füße ein!; (when moving) pass auf, wo du hintrittst!

mind your own business — kümmern Sie sich um Ihre eigenen Angelegenheiten

3) = care about sich kümmern um; (= object to) etwas haben gegen

she minds/doesn't mind it — es macht ihr etwas/nichts aus

I don't mind the cold — die Kälte macht mir nichts aus

I don't mind what he does —

I don't mind four but six is too many — ich habe nichts gegen vier, aber sechs sind zu viel

do you mind coming with me? — würde es dir etwas ausmachen mitzukommen?

would you mind opening the door? — wären Sie so freundlich, die Tür aufzumachen?

do you mind my smoking? —

I don't mind telling you, I was shocked — ich war schockiert, das kannst du mir glauben

I hope you don't mind my asking you/sitting here — ich hoffe, Sie haben nichts dagegen, wenn ich Sie frage/dass ich hier sitze

don't mind me — lass dich (durch mich) nicht stören; (iro) nimm auf mich keine Rücksicht

I wouldn't mind a cup of tea — ich hätte nichts gegen eine Tasse Tee

never mind the expense — (es ist) egal, was es kostet

never mind that now — das ist jetzt nicht wichtig, lass das doch jetzt

never mind your back, I'm worried about... — dein Rücken ist mir doch egal, ich mache mir Sorgen um...

never mind him — kümmere dich nicht um ihn

3. INTRANSITIVE VERB

1) = care, worry sich kümmern, sich (dat) etwas daraus machen; (= object) etwas dagegen haben

he doesn't seem to mind about anything —

I wish he minded a little — ich wünschte, es würde ihm etwas ausmachen or ihn ein bisschen kümmern

nobody seemed to mind — es schien keinem etwas auszumachen, niemand schien etwas dagegen zu haben

I'd prefer to stand, if you don't mind — ich würde lieber stehen, wenn es Ihnen recht ist

do you mind? — macht es Ihnen etwas aus?

do you mind! (iro) —

do you mind if I open or would you mind if I opened the window? — macht es Ihnen etwas aus, wenn ich das Fenster öffne?

I don't mind if I do — ich hätte nichts dagegen __diams; never mind macht nichts, ist doch egal; (in exasperation) ist ja auch egal, schon gut

never mind, you'll find another — mach dir nichts draus, du findest bestimmt einen anderen

oh, never mind, I'll do it myself — ach, lass (es) or schon gut, ich mache es selbst

never mind about that now! —

never mind about what you said to him, what did he say to you? — es ist doch egal or unwichtig, was du zu ihm gesagt hast, was hat er zu dir gesagt?

never mind about that mistake — mach dir nichts aus dem Fehler

never mind about your shoes (in exasperation) — deine Schuhe sind mir doch egal

I'm not going to finish school, never mind go to university — ich werde die Schule nicht beenden und schon gar nicht zur Universität gehen __diams; never you mind! kümmere du dich mal nicht darum

2) = be sure aufpassen

mind and see if... — sieh zu, ob...

mind you get that done — sieh zu, dass du das fertig bekommst

I'm not saying I'll do it, mind — ich will damit aber nicht sagen, dass ich es tue

he's not a bad lad, mind, just... — er ist eigentlich kein schlechter Junge, nur...

he didn't do it, mind — er hat es (ja) nicht getan __diams; mind you

mind you, I'd rather not go — ich würde eigentlich or allerdings lieber nicht gehen

it was raining at the time, mind you — allerdings hat es da geregnet

mind you, he did try/ask — er hat es immerhin versucht/hat immerhin gefragt

he's quite good, mind you — er ist eigentlich ganz gut

4. PHRASAL VERB

* * *

mind [maınd]

A s

1. Sinn m, Gemüt n, Herz n:

his mind was on her all time er musste die ganze Zeit an sie denken;

go through sb’s mind jemandem durch den Kopf gehen;

have sth on one’s mind etwas auf dem Herzen haben;

that might take his mind off his worries das lenkt ihn vielleicht von seinen Sorgen ab;

his mind was not fully on the job er war nicht ganz bei der Sache; → weight A 7

2. Seele f, Verstand m, Geist m:

before one’s mind’s eye vor seinem geistigen Auge;

see sth in one’s mind’s eye etwas im Geiste vor sich sehen;

be of sound mind, be in one’s right mind bei (vollem) Verstand sein;

anybody in their right mind jeder halbwegs Normale;

it is all in the mind das ist rein seelisch bedingt oder reine Einbildung (Krankheit etc);

of sound mind and memory JUR im Vollbesitz seiner geistigen Kräfte;

of unsound mind geistesgestört, unzurechnungsfähig;

be out of one’s mind nicht (recht) bei Sinnen sein, verrückt sein;

drive ( oder send) sb out of their mind jemanden verrückt machen;

lose one’s mind den Verstand verlieren;

close ( oder shut) one’s mind to sth sich gegen etwas verschließen;

have an open mind unvoreingenommen sein;

keep an open mind sich noch nicht festlegen;

cast back one’s mind sich zurückversetzen (to nach, in akk);

enter sb’s mind jemandem in den Sinn kommen;

give ( oder put, set) one’s mind to sth sich mit einer Sache befassen, sich einer Sache widmen;

pay no mind to nicht achten auf (akk);

put sth out of one’s mind sich etwas aus dem Kopf schlagen;

read sb’s mind jemandes Gedanken lesen;

set one’s mind on sth sich etwas in den Kopf setzen;

set one’s mind on doing sth es sich in den Kopf setzen, etwas zu tun;

it has slipped (from) my mind es ist mir entfallen; → blow¹ C 7, presence 1

3. Geist m ( auch PHIL):

the human mind;

things of the mind geistige Dinge;

his is a fine mind er hat einen feinen Verstand, er ist ein kluger Kopf;

one of the greatest minds of his time fig einer der größten Geister seiner Zeit;

the best minds in the country die klügsten Köpfe im Lande;

(the triumph of) mind over matter der Sieg des Geistes über die Materie; → history 1

4. Meinung f, Ansicht f:

in ( oder to) my mind

a) meiner Ansicht nach, meines Erachtens,

b) nach meinem Sinn oder Geschmack;

be of sb’s mind jemandes Meinung sein;

change one’s mind sich anders besinnen, es sich anders überlegen;

change one’s mind about seine Meinung ändern über (akk);

speak one’s mind (freely) seine Meinung frei äußern;

give sb a piece ( oder bit) of one’s mind jemandem gründlich die Meinung sagen;

know one’s (own) mind wissen, was man will;

be in (US of) two minds about mit sich selbst nicht einig sein über (akk);

there can be no two minds about it darüber kann es keine geteilte Meinung geben;

be of one mind einer Meinung sein (about, on über akk);

many men, many minds (Sprichwort) viele Köpfe, viele Sinne

5. Neigung f, Lust f, Absicht f:

have a good (half a) mind to do sth gute (nicht übel) Lust haben, etwas zu tun;

have sth in mind etwas im Sinn haben;

this is exactly what I had in mind das ist genau das, was mir vorschwebte oder was ich mir vorstellte;

I have you in mind ich denke (dabei) an dich;

have it in mind to do sth beabsichtigen, etwas zu tun;

make up one’s mind

a) sich entschließen, einen Entschluss fassen,

b) zu dem Schluss oder zu der Überzeugung kommen ( that dass), sich klar werden ( about über akk);

have you made up your mind yet? (im Restaurant) haben Sie schon gewählt?;

I can’t make up your mind! du musst deine Entscheidung(en) schon selbst treffen!

6. Erinnerung f, Gedächtnis n:

bear ( oder keep) sth in mind (immer) an eine Sache denken, etwas nicht vergessen, etwas bedenken, etwas im Auge halten;

bring back ( oder call) sth to mind

a) etwas ins Gedächtnis zurückrufen, an eine Sache erinnern,

b) sich etwas ins Gedächtnis zurückrufen, sich an eine Sache erinnern;

I can’t get it out of my mind ich muss ständig daran denken, es beschäftigt mich ständig;

it went ( right, umg clean) out of his mind er hat es (ganz oder total) vergessen;

put sb in mind of sth jemanden an etwas erinnern;

nothing comes to mind nichts fällt einem (dabei) ein;

from time out of mind seit undenklichen Zeiten; → erase 3, wipe out 2

7. Christian Science: Gott m

B v/t

1. beachten, achtgeben oder achten auf (akk):

mind you write umg denk daran oder vergiss nicht zu schreiben

2. achtgeben auf (akk), sich hüten vor (dat):

mind your head! stoß dir den Kopf nicht an!; → step A 1, A 7, A 9

3. sorgen für, sehen nach:

mind the fire nach dem Feuer sehen;

mind the children sich um die Kinder kümmern, die Kinder hüten oder beaufsichtigen;

mind your own business kümmere dich um deine eigenen Dinge!;

never mind him kümmere dich nicht um ihn!;

never you mind what … umg es geht dich gar nichts an, was …;

don’t mind me lassen Sie sich durch mich nicht stören!

4. etwas haben gegen, etwas nicht gern sehen oder mögen, sich stoßen an (dat):

do you mind my smoking? haben Sie etwas dagegen oder stört es Sie, wenn ich rauche?;

would you mind coming? würden Sie so freundlich sein zu kommen?;

she was, she didn’t mind admitting, very lonely sie war, wie sie unumwunden oder freimütig zugab, sehr einsam;

I don’t mind it ich habe nichts dagegen, meinetwegen, von mir aus (gern);

I would not mind a cup of coffee ich hätte nichts gegen eine Tasse Kaffee

5. schott sich erinnern an (akk)

C v/i

1. aufpassen:

mind (you)

a) wohlgemerkt,

b) allerdings;

he’s very nice, mind you, but … er ist eigentlich sehr nett, aber …;

never mind lass es gut sein!, es hat nichts zu sagen!, macht nichts!, schon gut! ( → C 2)

2. etwas dagegen haben:

I don’t mind ich habe nichts dagegen, meinetwegen, von mir aus (gern);

I don’t mind if he goes meinetwegen kann er gehen;

do you mind if I smoke? haben Sie etwas dagegen oder stört es Sie, wenn ich rauche?;

I don’t mind if I do umg

a) ja, ganz gern oder ich möchte schon,

b) ich bin so frei;

nobody seemed to mind es schien niemandem etwas auszumachen;

do you mind!

a) ich muss doch sehr bitten!,

b) passen Sie doch auf!;

do you mind!, can’t you see I’m busy? sehen Sie (denn) nicht, dass ich beschäftigt bin?;

he minds a great deal es macht ihm sehr viel aus, es stört ihn sehr;

never mind mach dir nichts draus! ( → C 1)

3. mind out Br aufpassen ( for auf akk)

* * *
1. noun
1) (remembrance)

bear or keep something in mind — an etwas (Akk.) denken; etwas nicht vergessen

have in mind to do something — vorhaben, etwas zu tun

bring something to mind — etwas in Erinnerung rufen

something comes into somebody's mind — jemandem fällt etwas ein

it went out of my mind — ich habe es vergessen; es ist mir entfallen

put something/somebody out of one's mind — etwas/jemanden aus seinem Gedächtnis streichen

2) (opinion)

give somebody a piece of one's mind — jemandem gründlich die Meinung sagen

in or to my mind — meiner Meinung od. Ansicht nach

be of one or of the same mind, be in one mind — einer Meinung sein

be in two minds about something — [sich (Dat.)] unschlüssig über etwas (Akk.) sein

change one's mind — seine Meinung ändern

have a mind of one's own — seinen eigenen Kopf haben

I have a good mind/half a mind to do that — ich hätte große Lust/nicht übel Lust, das zu tun

make up one's mind, make one's mind up — sich entscheiden

make up one's mind to do something — sich entschließen, etwas zu tun

read somebody's mind — jemandes Gedanken lesen

3) (direction of thoughts)

his mind is on other things — er ist mit den Gedanken woanders

give or put or turn one's mind to — sich konzentrieren auf (+ Akk.) [Arbeit, Aufgabe, Angelegenheit]

I have had somebody/something on my mind — jemand/etwas hat mich beschäftigt; (worried) ich habe mir Sorgen wegen jemandem/etwas gemacht

she has a lot of things on her mind — sie hat viele Sorgen

something preys or weighs on somebody's mind — etwas macht jemandem zu schaffen

take somebody's mind off something — jemanden von etwas ablenken

keep one's mind on something — sich auf etwas (Akk.) konzentrieren

close one's mind to something — sich einer Sache (Dat.) verschließen (geh.)

4) (way of thinking and feeling) Denkweise, die

frame of mind — [seelische] Verfassung

state of mind — [Geistes]zustand, der

be in a frame of mind to do something — in der Verfassung sein, etwas zu tun

have a logical mind — logisch denken

5) (seat of consciousness, thought, volition) Geist, der

it's all in the mind — es ist alles nur Einstellung

in one's mind — im stillen

in my mind's eye — vor meinem geistigen Auge; im Geiste

nothing could be further from my mind than... — nichts läge mir ferner, als...

6) (intellectual powers) Verstand, der; Intellekt, der

have a very good mind — einen klaren od. scharfen Verstand haben

great minds think alike — (joc.) große Geister denken [eben] gleich

7) (normal mental faculties) Verstand, der

lose or go out of one's mind — den Verstand verlieren

be out of one's mind — den Verstand verloren haben

in one's right mind — bei klarem Verstand
2. transitive verb
1) (heed)

don't mind what he says — gib nichts auf sein Gerede

mind what I say — glaub mir

let's do it, and never mind the expense — machen wir es doch, egal, was es kostet

2) (concern oneself about)

he minds a lot what people think of him — es ist für ihn sehr wichtig, was die Leute von ihm denken

I can't afford a bicycle, never mind a car — ich kann mir kein Fahrrad leisten, geschweige denn ein Auto

never mind him/that — (don't be anxious) er/das kann dir doch egal sein (ugs.)

never mind how/where... — es tut nichts zur Sache, wie/wo...

don't mind me — nimm keine Rücksicht auf mich; (don't let my presence disturb you) lass dich [durch mich] nicht stören; (iron.) nimm bloß keine Rücksicht auf mich

mind the doors! — Vorsicht an den Türen!

mind one's P's and Q's — sich anständig benehmen

3) usu. neg. or interrog. (object to)

did he mind being woken up? — hat es ihm was ausgemacht, aufgeweckt zu werden?

would you mind opening the door? — würdest du bitte die Tür öffnen?

do you mind my smoking? — stört es Sie od. haben Sie etwas dagegen, wenn ich rauche?

I wouldn't mind a walk — ich hätte nichts gegen einen Spaziergang

4) (remember and take care)

mind you don't leave anything behind — denk daran, nichts liegen lassen!

mind how you go! — pass auf! sei vorsichtig!; (as general farewell) mach's gut! (ugs.)

mind you get this work done — sieh zu, dass du mit dieser Arbeit fertig wirst!

5) (have charge of) aufpassen auf (+ Akk.)

mind the shop or (Amer.) the store — (fig.) sich um den Laden kümmern (ugs.)
3. intransitive verb
1)

mind! — Vorsicht!; Achtung!

2) usu. in imper. (take note)

follow the signposts, mind, or... — denk daran und halte dich an die Wegweiser, sonst...

I didn't know that, mind, or... — das habe ich allerdings nicht gewusst, sonst...

3) (care, object)

do you mind? — (may I?) hätten Sie etwas dagegen?; (please do not) ich muss doch sehr bitten

he doesn't mind about your using the car — er hat nichts dagegen, wenn Sie den Wagen benutzen

if you don't mind — wenn es dir recht ist

4) (give heed)

never [you] mind — (it's not important) macht nichts; ist nicht schlimm; (it's none of your business) sei nicht so neugierig

never mind: I can do it — schon gut - das kann ich machen

never mind about that now! — lass das jetzt mal [sein/liegen]!

never mind about him - what happened to her? — er interessiert mich nicht - was ist ihr passiert?

Phrasal Verbs:

- mind out

* * *

n.

Absicht -en f.

Ansicht -en f.

Geist -er m.

Gemüt -er n.

Meinung -en f.

Phantasie -n f.

Sinn -e m.

Verstand -¨e m. v.

beachten v.

English-german dictionary > mind
13 think

n. gedachten
--------
v. denken; nadenken; geloven

think¹

[ θingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉〈 informeel〉

1 gedachte

2 〈 geen meervoud〉 bedenking ⇒ overweging

♦voorbeelden:

2   have a hard think about • diep/hard nadenken over

¶ 〈 informeel〉 have got another think coming • het lelijk mis hebben

————————

think²

〈 thought, thought [θo:t]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 denken ⇒ 〈 in het bijzonder〉 (erover) nadenken, zich (goed) bedenken

2 het verwachten ⇒ het vermoeden/in de gaten hebben

♦voorbeelden:

1   think a moment • denk eens even na

     let me think • wacht eens (even)

     think for oneself • zelfstandig denken/oordelen

     think to oneself • bij zichzelf denken

     think ahead to • (vooruit)denken aan

     think aloud • hardop denken, zeggen wat men denkt

     think back to • terugdenken aan

     yes, I think so • ja, ik denk/geloof van wel

     I don't think so, I think not • ik denk/geloof van niet

     think twice • er (nog eens) goed over nadenken

     think about • denken aan, nadenken over; overwegen 〈 idee, voorstel, plan〉; (terug)denken aan

     think about moving • er ernstig over denken om te verhuizen

     what are they thinking about? • waaraan denken ze?

2   I thought as much • dat was te verwachten, ik vermoedde al zo iets

¶ think big • het groots aanpakken

     〈slang; ironisch〉 you did a nice piece of work, I don't think • dat heb je (werkelijk) fantastisch gedaan (maar niet heus)

→ think of think of/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 denken ⇒ vinden, geloven

2 (na)denken over

3 overwegen ⇒ (eraan/erover) denken, (half) van plan zijn, willen

4 denken aan ⇒ zich herinneren

5 (in)zien ⇒ zich voorstellen, begrijpen

6 verwachten ⇒ vermoeden, bedacht zijn op

♦voorbeelden:

1   think someone pretty • iemand knap/mooi vinden

     it is not thought proper • het hoort niet

     think about/of • vinden/denken van, staan tegenover 〈 verklaring, beslissing, aanbod〉

     think out for oneself • voor zichzelf beslissen/bepalen

2   think business all day • de hele dag door met zaken bezig zijn

     she thought away the whole afternoon • ze heeft de hele middag zitten (na)denken

     think out • overdenken, goed (na)denken over

     think over • overdenken, in bedenking/overweging houden

     one day to think the matter over • één dag bedenktijd

     think through • doordenken, (goed) nadenken over

     think up • bedenken, verzinnen

     and to think (that) • en dan te moeten bedenken dat

     think what you're doing • bedenk wat je doet

3   we thought to return early • we waren niet van plan lang te blijven

4   he didn't think to switch off the headlights • hij vergat de koplampen uit te doen

     I can't think now what her name was • haar naam wil me nu niet te binnen schieten

5   she couldn't think how he did it • ze begreep niet hoe hij het voor elkaar had gekregen

6   she never thought to see us here • ze had nooit verwacht ons hier te treffen

¶ think nothing of someone • niet veel met iemand ophebben

     think nothing of something • iets niets bijzonders vinden, zijn hand voor iets niet omdraaien

     think nothing of it • dat is niets/helemaal niet erg; geen dank, graag gedaan

English-Dutch dictionary > think
14 say

adv. hé, zeg, bij wijze v. spreken
--------
n. mening; gesproken woord; spreekrecht; woord
--------
v. zeggen; veronderstellen; van mening zijn

say¹

[ see] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉

1 invloed ⇒ zeggen(schap)

2 zegje ⇒ mening

♦voorbeelden:

1   have a say in the matter • iets in de melk te brokkelen hebben

     he has the say about that matter • hij heeft het voor het zeggen in die zaak

2   have/say one's say • zijn zegje zeggen/doen

————————

say²

[ see, 〈 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd〉 sez] 〈 said, said [ sed]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zeggen ⇒ praten, vertellen

♦voorbeelden:

1   I could not say • ik zou het niet kunnen zeggen

     〈Brits-Engels; informeel〉 I say! • hé (zeg), zeg; je meent het!

     so to say • bij wijze van spreken

     it's not for me to say • daar kan ik niet over beslissen/me niet over uitlaten

     I'd rather not say • ik laat me er liever niet over uit

     a man, they say, of bad reputation • een man, (zo) zegt men, met een slechte reputatie

     〈 informeel〉 you don't say (so) • 't is niet waar!, ongelofelijk!

     〈 spreekwoord〉 saying is one thing and doing another • zeggen en doen is twee

→ dare dare/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (op)zeggen ⇒ uiten, (uit)spreken

2 zeggen ⇒ vermelden, verkondigen

3 zeggen ⇒ aanvoeren, te kennen geven

4 zeggen ⇒ aannemen, veronderstellen

5 aangeven ⇒ tonen, zeggen

♦voorbeelden:

1   say grace/one's prayers • dank zeggen, bidden

     say one's lesson • zijn les opzeggen

     I dare say that • het zou zelfs heel goed kunnen dat

     〈Brits-Engels; informeel〉 I wouldn't say no • ik zeg geen nee

     say no more! • geen woord meer!; praat er mij niet van!; dat zegt al genoeg!

     to say nothing of • om nog maar te zwijgen over

     say to oneself • bij zichzelf denken

     I've something to say to you • ik moet je iets vertellen

     〈 vaak schertsend〉 as they say • zoals men zegt/dat noemt, zoals dat heet

     〈 informeel〉 say what you like • je mag zeggen wat je wil

     who shall I say, sir? • wie kan ik zeggen dat er is, meneer?

     〈 spreekwoord〉 least said, soonest mended • zwijgen en denken kan niemand krenken

     that is to say • met andere woorden, dat wil zeggen, tenminste

2   the text says • in de tekst staat

     to say the least • op zijn zachtst uitgedrukt

     she is said to be very rich • men zegt dat ze heel rijk is, ze zou heel rijk zijn

     it is said/they say • men zegt/ze zeggen

     it says on the bottle • op de fles staat

     it says here that • hier staat dat

3   what have you to say for yourself? • wat heb je ter verdediging aan te voeren?

     let's do it together, what do you say? • laten we het samen doen, wat zou je daarvan zeggen/vinden?

     what do you say to this? • wat zou je hiervan vinden/zeggen?

4   let's say, shall we say • laten we zeggen/aannemen

     say it were true • aangenomen/stel dat het waar is

     say seven a.m. • laten we zeggen/pakweg zeven uur ('s ochtends)

5   what time does your watch say? • hoe laat is het op jouw horloge?

¶ when all is said and done • alles bij elkaar genomen, al met al

     no sooner said than done • zo gezegd, zo gedaan

     it goes without saying • het spreekt vanzelf

     〈 informeel〉 I'll say, you can say that again, 〈 Amerikaans-Engels〉you said it • zeg dat wel, daar zeg je zo iets, en of!

     say when • zeg het als 't genoeg is

English-Dutch dictionary > say
15 dire

dire¹ [dier]

〈m.〉

1 bewering ⇒ uitlating

♦voorbeelden:

1    au dire de l'expert • naar het oordeel van een deskundige

au(x) dire(s) de, selon le(s) dire(s) de • volgens

〈 spreekwoord〉 il y a loin du dire au faire • zeggen en doen zijn twee

————————

dire² [dier]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 zeggen ⇒ vertellen ⇒ 〈 ook〉 bevelen, tegenwerpen

2 besluiten ⇒ overeenkomen

3 denken ⇒ menen

4 opzeggen ⇒ voordragen, voorlezen

5 aanduiden ⇒ weergeven

6 〈 kaartspel〉 bieden ⇒ aankondigen

7 aanspreken

♦voorbeelden:

1    il y a peu à dire sur • er valt weinig in te brengen tegen

que veut dire cette phrase? • wat betekent deze zin?

vouloir dire • bedoelen

ceci dit • na dit te hebben gezegd

en dire de belles • gekke dingen zeggen

son visage me dit qc. • zijn gezicht komt me bekend voor

on dit que • het gerucht doet de ronde dat

c'est moi qui vous le dis • dat verzeker ik u

à qui le dites vous? • zeg dat wel!

ne rien dire qui vaille • niets goeds voorspellen

rien à dire, il n'y a pas à dire • daar valt niets tegen in te brengen

c'est tout dire • daarmee is alles gezegd

pour tout dire • in één woord

tu l'as dit! • gelijk heb je!

pour ainsi dire, autant dire • als het ware

aussitôt dit que fait, aussitôt dit, aussitôt fait • zo gezegd zo gedaan

vous avez beau dire • al je argumenten ten spijt

c'est beaucoup dire • dat is overdreven

il ne croit pas si bien dire • hij weet niet hoe waar het is

je vous l'avais bien dit • ik had je gewaarschuwd

c'est bientôt, vite dit • dat is gemakkelijk gezegd

dites donc • zeg

(cela) soit dit en passant • dit terzijde

cela en dit long • dat zegt genoeg

pour mieux dire • beter nog

dire pis que pendre de qn. • erg kwaad spreken over iemand

proprement dit • eigenlijk

vous m'en direz tant! • zit dat zó!, u kunt me nog meer vertellen!

à vrai dire • eigenlijk

soit dit entre nous • onder ons gezegd

〈 informeel〉 ce n'est pas, c'est pas pour dire • niet om het een of ander

sans mot dire • in stilte

cela va sans dire • dat spreekt vanzelf

〈 informeel〉 comme dit l'autre • zoals gezegd wordt

〈 informeel〉 comme qui dirait • als het ware

il ne sera pas dit que • ik zal niet dulden dat

c'est dire si • je ziet hoe(zeer)

2    voilà qui est dit, c'est dit • afgesproken

  → fontaine, mot, oser, vérité

3    on dirait un fou • hij lijkt wel gek

qui l'eût dit? • wie had dat gedacht?

et dire que • en dan te bedenken dat

on dirait que • het lijkt wel of

4    dire la messe • de mis zeggen, lezen

5    cette montre dit l'heure exacte • dat horloge geeft de juiste tijd aan

7    ça ne me dit rien • voor mij hoeft het niet

ça te dit de 〈+ onbepaalde wijs〉 • heb je zin om

II se dire 〈 wederkerend werkwoord〉

1 bij, tot zichzelf zeggen, denken

2 gezegd worden

3 beweren te zijn ⇒ zich noemen

♦voorbeelden:

¶    on se dirait sur la lune • men waant zich op de maan

1. m
bewering, oordeel
2. v
1) zeggen

2) bevelen

3) besluiten

4) denken, menen

5) voordragen

6) weergeven
3. se dire
v

1) bij/tot zichzelf zeggen

2) gezegd worden

3) zich noemen

Dictionnaire français-néerlandais > dire
16 remember

transitive verb

1) (keep in memory) denken an (+ Akk.); (bring to mind) sich erinnern an (+ Akk.)

don't you remember me? — erinnern Sie sich nicht an mich?

remember who/where you are! — vergiss nicht, wer/wo du bist

I can't remember the word I want — das Wort, das ich brauche, fällt mir gerade nicht ein

I remembered to bring the book — ich habe daran gedacht, das Buch mitzubringen

I can never remember her name — ich kann mir ihren Namen einfach nicht merken

if I remember correctly — (abs.) wenn ich mich recht erinnere

an evening to remember — ein unvergesslicher Abend

2) (convey greetings from) grüßen

remember me to them — grüße sie von mir

she asked to be remembered to you — sie lässt dich grüßen

* * *
[ri'membə]
verb

1) (to keep in the mind, or to bring back into the mind after forgetting for a time: I remember you - we met three years ago; I remember watching the first men landing on the moon; Remember to telephone me tonight; I don't remember where I hid it.) sich erinnern an

2) (to reward or make a present to: He remembered her in his will.) bedenken

3) (to pass (a person's) good wishes (to someone): Remember me to your parents.) grüßen

•

- academic.ru/61403/remembrance">remembrance

* * *

re·mem·ber

[rɪˈmembəʳ, AM -ɚ]

I. vt

1. (recall)

▪ to \remember sb/sth sich akk an jdn/etw erinnern; (memorize)

▪ to \remember sth sich dat etw merken

I find it easy to \remember people's faces ich kann mir Gesichter von Leuten gut merken

I never \remember her birthday ich denke nie an ihren Geburtstag

▪ to be \remembered for sth für etw akk bekannt sein

she will be \remembered for her courage ihr Mut wird für immer im Gedächtnis bleiben

he was \remembered as being a very outgoing and helpful person man erinnerte sich an ihn als an einen sehr offenen und hilfsbereiten Menschen

▪ to \remember doing sth sich akk daran erinnern, etw getan zu haben

▪ to \remember sb/sth doing sth sich akk daran erinnern, dass jd/etw etw getan hat

▪ to \remember oneself sich akk benehmen [o fam zusammenreißen

2. (commemorate)

▪ to \remember sb/sth einer Person/einer S. gen gedenken

3. (give a present)

▪ to \remember sb jdn beschenken

▪ to \remember sb with sth jdm etw hinterlassen [o vermachen

4. ( form: greetings)

▪ to \remember sb to sb jdn von jdm grüßen

please \remember me to your parents bitte grüß deine Eltern von mir!

▪ to be \remembered to sb ( esp form) jdn grüßen lassen, jdm Grüße bestellen

II. vi

1. (recall) sich akk erinnern

I can't \remember ich kann mich nicht erinnern

it was a night to \remember es war eine Nacht, die man nicht vergisst

it's on the tip of my tongue — I'll \remember in a minute es liegt mir auf der Zunge — es fällt mir gleich wieder ein

▪ to \remember [that]... sich akk daran erinnern, [dass]...

▪ to \remember what/who/why... sich akk daran erinnern, was/wer/warum...

can you \remember what her telephone number is? weißt du ihre Telefonnummer noch?

please [or will you] \remember that... denk bitte daran, dass...

please [or will you] \remember to do sth denk bitte daran, etw zu tun

2. ( fam: indicating prior knowledge)

we had tea in the little cafe — you \remember the one next to the bookshop wir tranken Tee in dem kleinen Cafe — du weißt schon, das neben der Buchhandlung

Henry the Eighth, you will \remember, executed three of his wives Heinrich der Achte hat, wie Sie wissen, drei seiner Frauen hinrichten lassen

* * *
[rɪ'membə(r)]
1. vt

1) (= recall) sich erinnern an (+acc); (= bear in mind) denken an (+acc); (= learn) formula, facts, vocabulary sich (dat) merken

I remember that he was very tall — ich erinnere mich (daran), dass er sehr groß war

I remember her as a beautiful girl — ich habe sie als schönes Mädchen in Erinnerung

I remember her as a young girl or when she was young — ich erinnere mich noch, wie sie als kleines Mädchen war

we must remember that he's only a child — wir sollten bedenken or daran denken, dass er noch ein Kind ist

to remember to do sth — daran denken, etw zu tun

I remember doing it — ich erinnere mich daran, dass ich es getan habe

I can't remember the word at the moment —

I've just remembered his name don't you remember me? — mir ist gerade sein Name wieder eingefallen erinnern Sie sich nicht an mich?

here's something to remember me by — da hast du etwas, das dich (immer) an mich erinnern wird

do you remember when...? (reminiscing) — weißt du noch, als...?; (asking facts) weißt du (noch), wann...?

I don't remember a thing about it — ich kann mich überhaupt nicht daran erinnern; (about lecture, book) ich weiß nichts mehr davon

I can never remember phone numbers — ich kann mir Telefonnummern einfach nicht merken

we can't always remember everything — wir können nicht immer an alles denken

remember where/who you are! — denken Sie daran or bedenken Sie, wo/wer Sie sind!

to remember sb in one's prayers — jdn in sein Gebet einschließen

to remember sb in one's will — jdn in seinem Testament bedenken

a night to remember — ein unvergesslicher Abend

an occasion to remember — ein denkwürdiger Anlass

to get oneself remembered —

remember my password ( Comput: command ) — Kennwort speichern

2) (= commemorate) the fallen, a battle gedenken (+gen)

3) (Brit

= give good wishes to) remember me to your mother — grüßen Sie Ihre Mutter von mir

he asks to be remembered to you — er lässt Sie grüßen

2. vi
sich erinnern
I can't remember — ich weiß das nicht mehr, ich habs vergessen

not as far as I remember —

if I remember right(ly) — wenn ich mich recht erinnere or entsinne

* * *

remember [rıˈmembə(r)]

A v/t

1. sich entsinnen (gen), sich besinnen auf (akk), sich erinnern an (akk):

remember doing sth sich daran erinnern, etwas getan zu haben;

I remember him as a young boy ich habe ihn als kleinen Jungen in Erinnerung;

do you remember me?, umg remember me? kennst du mich noch?;

it was an event to remember es war ein denkwürdiges Ereignis;

a sight to remember ein unvergesslicher Anblick;

get o.s. remembered sich in Erinnerung bringen

2. sich etwas merken, nicht vergessen, eingedenk sein (gen), denken an (akk), beherzigen:

I must remember this das muss ich mir merken;

remember what I tell you denke daran oder vergiss nicht, was ich dir sage;

please remember to post my letter bitte vergiss nicht, meinen Brief aufzugeben;

remember sth against sb jemandem etwas nachtragen

3. (auswendig) können oder wissen

4. denken an jemanden (weil man ihm etwas schenken will etc)

5. remember sb in one’s will jemanden in seinem Testament bedenken

6. remember sb in one’s prayers jemanden in sein Gebet einschließen

7. jemanden empfehlen, grüßen von:

please remember me kindly to your wife grüßen Sie bitte Ihre Gattin (von mir)

B v/i sich (daran) erinnern oder entsinnen:

if I remember rightly wenn ich mich recht entsinne;

not that I remember nicht, dass ich wüsste

* * *

transitive verb

1) (keep in memory) denken an (+ Akk.); (bring to mind) sich erinnern an (+ Akk.)

don't you remember me? — erinnern Sie sich nicht an mich?

remember who/where you are! — vergiss nicht, wer/wo du bist

I can't remember the word I want — das Wort, das ich brauche, fällt mir gerade nicht ein

I remembered to bring the book — ich habe daran gedacht, das Buch mitzubringen

I can never remember her name — ich kann mir ihren Namen einfach nicht merken

if I remember correctly — (abs.) wenn ich mich recht erinnere

an evening to remember — ein unvergesslicher Abend

2) (convey greetings from) grüßen

remember me to them — grüße sie von mir

she asked to be remembered to you — sie lässt dich grüßen

* * *

v.

daran denken ausdr.

erinnern v.

sich erinnern v.

English-german dictionary > remember
17 little

1. adjective,
littler, littlest (Note: it is more common to use the compar. and superl. forms smaller, smallest)

1) (small) klein

little town/book/dog — kleine Stadt/kleines Buch/kleiner Hund; (showing affection or amusement) Städtchen, das/Büchlein, das/Hündchen, das

little toe — kleine Zehe

you poor little thing! — du armes kleines Ding!

I know your little ways — ich kenne deine Tricks

2) (young) klein

the little ones — die Kleinen

my little sister — meine kleine Schwester

3) (short) klein [Person]

a little way — ein kleines od. kurzes Stück

after a little while — nach kurzer Zeit

4) (not much) wenig

you have little time left — dir bleibt nicht mehr viel Zeit

there is very little tea left — es ist kaum noch Tee od. nur noch ganz wenig Tee da

make a nice little profit — (coll. iron.) einen hübschen Gewinn machen (ugs.)

a little... — (a small quantity of) etwas...; ein wenig od. bisschen...

no little... — nicht wenig...

5) (trivial) klein
2. noun
wenig

but little — nur wenig

little or nothing — kaum etwas; so gut wie nichts

[do] not a little — einiges [tun]

not a little angry — etc. ziemlich verärgert usw.

there was little we could do — wir konnten nur wenig tun

a little — (a small quantity) etwas; ein wenig od. bisschen; (somewhat) ein wenig

think little of somebody — gering von jemandem denken

a little after eight — kurz nach acht

we see very little of one another — wir sehen sehr wenig voneinander

little by little — nach und nach
3. adverb,
less, least

1) (not at all)

she little thought that... — sie dachte nicht im geringsten daran, dass...

he little suspected/knew what... — er hatte nicht die geringste Ahnung/wusste überhaupt nicht, was...

2) (to only a small extent)

little as he liked it — sowenig es ihm auch gefiel

he writes little now — er schreibt nur noch wenig

little more/less than... — kaum mehr/weniger als...

that is little less than... — das grenzt schon an (+ Akk.)...

* * *
['litl] 1. adjective
1) (small in size: He is only a little boy; when she was little (= a child).) klein

2) (small in amount; not much: He has little knowledge of the difficulties involved.) wenig

3) (not important: I did not expect her to make a fuss about such a little thing.) unbedeutend
2. pronoun
((only) a small amount: He knows little of the real world.) wenig
3. adverb
1) (not much: I go out little nowadays.) wenig

2) (only to a small degree: a little-known fact.) wenig

3) (not at all: He little knows how ill he is.) überhaupt nicht

•

- academic.ru/114956/a_little">a little
- little by little
- make little of
* * *

lit·tle

[ˈlɪtl̩, AM -t̬-]

I. adj

<smaller or -r, smallest or -st>

1. (small) klein

\little feet kleine Füße; (amusingly also) Füßlein

my sister is a \little monster ( emph) meine Schwester ist ein richtiges kleines Monster

the \little ones die Kleinen pl

2. (young) klein

when I was \little als ich noch klein war

sb's \little boy/girl jds kleiner Sohn/kleine Tochter

\little brother/sister kleiner Bruder/kleine Schwester

the \little one der/die Kleine

the \littlest ones die Kleinsten

3. distance kurz

a \little way ein kurzes Stück

4.

< less, least>

time wenig, bisschen

a \little while ein bisschen, ein Weilchen nt

5. attr, inv (trivial) klein

every \little detail jede Kleinigkeit

to have a \little word with sb ( iron) ein Wörtchen mit jdm reden fam

to make \little of sth wenig Aufhebens von etw dat machen

a \little problem ( iron) ein kleines Problem

6. (not much)

I speak a \little/only a \little Basque ich spreche etwas/nur wenig Baskisch

a decision of no \little importance eine Entscheidung von nicht unerheblicher Wichtigkeit

her proposal caused not a \little anger viele ärgerten sich über ihren Vorschlag

7.

▶ a \little bird told me ( hum) das sagt mir mein kleiner Finger

II. adv

<less, least>

1. (somewhat)

▪ a \little ein wenig [o bisschen

2. (hardly) wenig

I was not a \little pleased at the prospects ich habe mich über die Aussichten ziemlich gefreut

\little did she know that... sie hatte ja keine Ahnung davon, dass...

I agreed to go, \little though I wanted to ich habe zugesagt, obwohl ich eigentlich überhaupt keine Lust darauf hatte

to \little expect sth etw nicht erwarten

to \little imagine that... sich dat nicht vorstellen, dass...

to be \little less than [or short of] sth sich akk kaum von etw dat unterscheiden

her conduct is \little short of indecent ihr Benehmen ist fast schon unanständig

it matters \little [to sb] that/what... jdm macht es wenig aus, dass/was...

\little more than sth:

\little more than an hour ago vor kaum einer Stunde

to \little suppose/think [that]... nicht annehmen/denken, [dass]...

to \little understand sth etw kaum verstehen

3.

▶ \little by \little nach und nach

III. pron

1. (small quantity)

▪ a \little ein wenig [o bisschen]

▪ a \little of sth ein wenig von etw dat

I heard a \little of what they were saying ich hörte ein wenig von dem, was sie sagten

2. (not much) wenig

as \little as possible möglichst wenig

to do \little [or nothing] wenig [bis nichts] tun

so \little so wenig

there is \little sb can do jd kann wenig machen

[very] \little of sth [sehr] wenig von etw dat

the [or what] \little... das wenige...

the \little sb does sth das bisschen, das jd macht

the \little she smoked still affected her health sie rauchte nur sehr wenig, aber auch das bisschen griff ihre Gesundheit an

3. (distance)

▪ a \little ein wenig

let's walk a \little after dinner lass uns nach dem Essen einen kurzen Spaziergang machen

4. (time)

▪ a \little ein wenig [Zeit]

I want to get away for a \little to be by myself ich brauche ein wenig Abstand und Zeit für mich

it's a \little after six es ist kurz nach sechs

5.

▶ to make [very] \little of sth (not understand) [sehr] wenig mit etw dat anfangen können; (belittle) etw herunterspielen

▶ precious \little herzlich wenig

* * *
['lɪtl]
1. adj
klein
a little house — ein Häuschen nt,

a funny little nose — ein lustiges (kleines) Näschen

the little ones — die Kleinen pl

a nice little profit — ein hübscher Gewinn

the little people or folk — die Elfen

little green men (inf) — kleine grüne Männchen pl (inf)

he will have his little joke — er will auch einmal ein Witzchen machen

to worry about little things — sich (dat) über Kleinigkeiten Gedanken machen

he has a little mind — er ist ein Kleingeist

little things please little minds — so kann man auch mit kleinen Sachen Kindern eine Freude machen

a little while ago — vor Kurzem, vor kurzer Zeit

it's only a little while till I... — es ist nicht mehr lange, bis ich...

in a little while — bald

2. adv, n

1) wenig

of little importance/interest — von geringer Bedeutung/geringem Interesse

he knows little Latin and less Greek — er kann (nur) wenig Latein und noch weniger Griechisch

little better than — kaum besser als

little more than a month ago — vor kaum einem Monat

little short of — fast schon, beinahe

little did I think that... — ich hätte kaum gedacht, dass...

little does he know that... —

they little realize what will happen to them — sie sind sich (dat) wohl kaum darüber im Klaren, was mit ihnen geschehen wird

to think little of sb/sth — nicht viel von jdm/etw halten

I walk as little as possible — ich laufe so wenig wie möglich

to spend little or nothing — so gut wie ( gar) nichts ausgeben

every little helps — Kleinvieh macht auch Mist (Prov)

please donate, every little helps — auch die kleinste Spende hilft

he had little to say — er hatte nicht viel zu sagen

I see very little of her nowadays — ich sehe sie in letzter Zeit sehr selten

there was little we could do —

the little of his book that I have read — das wenige or bisschen, was ich von seinem Buch gelesen habe

she did what little she could — sie tat das wenige, das sie tun konnte

little by little — nach und nach

little by little, he dragged himself across the room — Stückchen für Stückchen schleppte er sich durch das Zimmer

to make little of sth — etw herunterspielen or bagatellisieren

I could make little of this book — ich konnte mit diesem Buch nicht viel anfangen

2)

a little — ein wenig, ein bisschen

a little ( bit) hot —

a little (bit) better — etwas or ein wenig besser

with a little effort — mit etwas Anstrengung

I'll give you a little advice — ich gebe dir einen kleinen Tipp

a little after five —

we were not a little worried I was not a little surprised — wir waren recht besorgt ich war einigermaßen überrascht

we walked on for a little — wir liefen noch ein bisschen or Stück or Weilchen weiter

after a little — nach einer Weile

for a little — für ein Weilchen

* * *

little [ˈlıtl]

A adj komp less [les], (in gewissen Fällen) lesser [ˈlesə(r)], (besonders für A 1, A 2) smaller [ˈsmɔːlə(r)], sl littler, sup least [liːst], (besonders für A 1, A 2) smallest [ˈsmɔːlıst], sl littlest

1. klein (oft gefühlsbetont):

a little child;

a nice little house ein nettes kleines Haus, ein nettes Häuschen;

little one Kleiner m, Kleine f, Kleines n (Kind);

our little ones unsere Kleinen;

when I was little als ich noch klein oder als ich noch ein Kind war; → finger A 1, toe A 1

2. klein (gewachsen):

a little man ein kleiner Mann (a. fig);

the little people ( oder folk) die Elfen oder Heinzelmännchen

3. (zahlenmäßig) klein (Armee etc)

4. kurz (Weg etc): → while A

5. wenig (Hoffnung etc):

a little honey ein wenig oder ein bisschen Honig, etwas Honig

6. schwach (Stimme)

7. klein, gering(fügig), unbedeutend:

little discomforts kleine Unannehmlichkeiten

8. klein, beschränkt, engstirnig:

little minds Kleingeister

9. pej gemein, erbärmlich, armselig

10. oft iron klein:

his little intrigues;

her poor little efforts ihre rührenden kleinen Bemühungen; → game¹ A 6

B adv komp less, sup least

1. wenig, kaum, nicht sehr:

little improved kaum besser;

little-known wenig bekannt;

little better than nicht viel besser als;

little does one expect man erwartet kaum;

do little to get sth wenig dazu beitragen, etwas zu bekommen;

think little of wenig halten von;

for as little as £ 10 für nur 10 Pfund

2. überhaupt nicht:

he little knows, little does he know er hat keine Ahnung

3. wenig, selten:

I see him very little

C s

1. Kleinigkeit f, (das) Wenige, (das) bisschen:

a little ein wenig, ein bisschen, etwas;

a little is better than none ein bisschen ist besser als nichts;

not a little nicht wenig;

every little helps jede Kleinigkeit hilft;

he did what little he could er tat das wenige, das er tun konnte;

after a little nach einem Weilchen;

he went on a little er ging ein Stückchen weiter;

little by little, by little and little (ganz) allmählich, nach und nach

2. in little im Kleinen, in kleinem Maßstab

* * *
1. adjective,
littler, littlest (Note: it is more common to use the compar. and superl. forms smaller, smallest)

1) (small) klein

little town/book/dog — kleine Stadt/kleines Buch/kleiner Hund; (showing affection or amusement) Städtchen, das/Büchlein, das/Hündchen, das

little toe — kleine Zehe

you poor little thing! — du armes kleines Ding!

I know your little ways — ich kenne deine Tricks

2) (young) klein

the little ones — die Kleinen

my little sister — meine kleine Schwester

3) (short) klein [Person]

a little way — ein kleines od. kurzes Stück

after a little while — nach kurzer Zeit

4) (not much) wenig

you have little time left — dir bleibt nicht mehr viel Zeit

there is very little tea left — es ist kaum noch Tee od. nur noch ganz wenig Tee da

make a nice little profit — (coll. iron.) einen hübschen Gewinn machen (ugs.)

a little... — (a small quantity of) etwas...; ein wenig od. bisschen...

no little... — nicht wenig...

5) (trivial) klein
2. noun
wenig

but little — nur wenig

little or nothing — kaum etwas; so gut wie nichts

[do] not a little — einiges [tun]

not a little angry — etc. ziemlich verärgert usw.

there was little we could do — wir konnten nur wenig tun

a little — (a small quantity) etwas; ein wenig od. bisschen; (somewhat) ein wenig

think little of somebody — gering von jemandem denken

a little after eight — kurz nach acht

we see very little of one another — wir sehen sehr wenig voneinander

little by little — nach und nach
3. adverb,
less, least

1) (not at all)

she little thought that... — sie dachte nicht im geringsten daran, dass...

he little suspected/knew what... — er hatte nicht die geringste Ahnung/wusste überhaupt nicht, was...

2) (to only a small extent)

little as he liked it — sowenig es ihm auch gefiel

he writes little now — er schreibt nur noch wenig

little more/less than... — kaum mehr/weniger als...

that is little less than... — das grenzt schon an (+ Akk.)...

* * *

adj.

klein adj.

schwerlich adj.

wenig adj. adv.

kaum adv.

wenig adv.

English-german dictionary > little
18 faire

faire¹ [fer]

〈m.〉

1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering

2 〈 formeel〉 (het) doen ⇒ handeling, daad, uitvoering

  → dire

————————

faire² [fer]

I    〈 onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉

1 maken

2 doen

3 doen aan 〈 sport, muziek, studie enz.〉

4 〈 traject, afstand〉 afleggen

5 veroorzaken ⇒ 〈 lawaai〉 maken

6 〈 bij het rekenen, bij maten enz.〉 maken ⇒ zijn

7 〈+ onbepaalde wijs〉 doen ⇒ laten, veroorzaken dat

8 doen alsof ⇒ spelen

9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉

♦voorbeelden:

2    〈 spreekwoord〉 ce qui est fait est fait • gedane zaken nemen geen keer

ce faisant • daarbij

que faire? • wat te doen?

mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!

qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?

quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevreden

pour quoi faire? • waarvoor?, waarom?

il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op school

je ne peux pas faire autrement • ik kan niet anders

il a bien fait • dat heeft hij goed gedaan

faire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen te

comment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?

faire mieux de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er beter aan doen te

3    faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doen

faire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilen

il a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopen

4    faire du cent (à l'heure) • honderd kilometer per uur rijden

faire tous les ports d'Afrique • alle Afrikaanse havens aandoen 〈 van schip〉

5    faire des dégâts • schade aanrichten

faire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat

ce qui fait que 〈+ aantonende wijs〉 • zo komt het dat

〈 informeel〉 ça fait que 〈+ aantonende wijs〉 • dus

6    ça fait mille francs • dat is duizend frank

〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet gezien

cent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meter

il fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)

quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?

je fais du quarante • ik heb maat veertig

quatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zeven

combien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?

combien ça fait? • hoeveel is dat?

7    faire arrêter qn. • iemand laten arresteren

faire asseoir qn. • iemand doen plaatsnemen; 〈 kind〉 neerzetten

il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denken

faire rire qn. • iemand aan het lachen maken

faire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen dat

faire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen oversteken

8    faire l'enfant • kinderachtig doen

faire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen

9    sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijk

¶    il ne fait pas son âge • hij ziet er jonger uit dan hij is

mon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel door

une bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whisky

est-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?

faire jeune • er jong uitzien

votre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uit

〈 informeel〉 j'en ai rien à faire • daar heb ik niets mee te maken

si tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stok

avoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben met

n'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebben

〈 formeel〉 c'en est fait de lui • het is met hem gedaan

être fait pour • bestemd, geschikt zijn voor

〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!

ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op je

en faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaan

je n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!

en faire tout un drame • er een drama van maken

〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!

qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?

qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?

qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?

ça ne fait rien • dat doet er niet toe

rien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!

rien n'y fit • niets hielp

nous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doen

cela y fait beaucoup • dat maakt veel uit

ça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed te

c'est bien fait! • goed zo!

c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!

ne faire que 〈+ onbepaalde wijs〉 • slechts doen, niets (anders) doen dan; 〈 ook〉 niet ophouden te

il ne fait que commencer • hij begint pas

ne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippen

ne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebben

cela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaak

qu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?

ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat

〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?

faites! • ga uw gang!

ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerk

je le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door

  → sorte, tard

II se faire 〈 wederkerend werkwoord〉

1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden

2 gebeuren ⇒ plaatshebben

3 worden

4 beter, rijper worden

5 〈+ à〉 wennen aan

6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉

♦voorbeelden:

1    le mariage se fera à Lyon • het huwelijk zal in Lyon plaatshebben

〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?

〈 onpersoonlijk〉 il se fit un (grand) silence • er ontstond een (grote) stilte

〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn

2    〈 onpersoonlijk〉 comment se fait-il qu' il parte déjà? • hoe komt het dat hij nu al weggaat?

〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk dat

3    se faire rare • zeldzaam worden; 〈 van personen〉 zich zelden laten zien

se faire vieux • oud worden, verouderen

〈 onpersoonlijk〉 il se fait tard • het wordt laat

5    s'y faire • eraan wennen

se faire à une idée • aan een idee wennen

6    ça se faisait autrefois • dat deed men vroeger

ça ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!

¶    se faire un peu d'argent de poche • een zakcentje verdienen

se faire les ongles • zijn nagels verzorgen

se faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf maken

se faire couper les cheveux • zijn haren laten knippen

se faire faire un costume • (zich) een pak laten maken

s'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust maken

ne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen

(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!

〈 informeel〉 je me la suis faite • die heb ik al gehad 〈 seksueel〉

〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje

〈 informeel〉 se faire qn. • met iemand naar bed gaan; 〈 ook〉 iemand doden

III 〈 onpersoonlijk werkwoord〉

1 zijn 〈 van weer, temperatuur enz.〉

♦voorbeelden:

1    il fait du brouillard • het mist

il fait nuit • het is nacht

quel temps fait-il? • wat voor weer is het?

par le temps qu'il fait • met dit weer

il fait beau • het is mooi weer

combien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?

1. v
1) maken

2) doen

3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]

4) afleggen [afstand]

5) veroorzaken

6) zijn [maten, rekenen]

7) doen (alsof), spelen

8) antwoorden
2. se faire
v

1) tot stand komen

2) gebeuren

3) worden

4) beter/rijper worden

5) wennen (aan)

6) gebruikelijk zijn
3. il fait
v

zijn

Dictionnaire français-néerlandais > faire
19 Nehmen

v/t; nimmt, nahm, hat genommen

1. ([er]greifen, an sich bringen) take; (in Empfang nehmen) receive; (jemanden einstellen) take s.o.; (kaufen) take; in die Hand / unter den Arm nehmen take in one’s hand / put under one’s arm; etw. an sich nehmen take s.th.; zu sich nehmen (Person) take s.o. in; Gott hat sie zu sich genommen geh. euph. God has called her home; sich (Dat) eine Frau oder einen Mann nehmen (heiraten) umg. take a wife oder a husband; woher nehmen und nicht stehlen? hum. where (on earth) am I supposed to get hold of that ( oder them etc.)?; auf sich nehmen undertake, take upon o.s., (Amt, Bürde) assume, (Verantwortung) accept, take; die Folgen auf sich nehmen bear the consequences; er nahm sie mit Gewalt fig. he took her by force

2. (wegnehmen) take; (sich aneignen) take away; (rauben) deprive of hope, rights etc.; jemandem die Angst etc. nehmen take away s.o.’s fear etc.; jemandem die Sicht nehmen block s.o.’s view; das nimmt der Sache den oder jeden Reiz that spoils it, that takes the fun out of it; der Krieg hat ihr den Mann genommen she lost her husband in the war; das lasse ich mir nicht nehmen I won’t be done out of that; (ich bin davon überzeugt) nobody’s going to talk me out of that; er lässt es sich nicht nehmen zu... he insists on... (+ Ger.)

3. (essen) have; zu sich nehmen have; ich habe den ganzen Tag noch nichts zu mir genommen I haven’t had anything to eat or drink all day; nehmen Sie noch Tee? will you have some more tea?; ich nehme Hühnchen mit Reis I’ll have chicken with rice; einen nehmen umg. (Schnaps) have one; nehmen Sie doch noch einen go on, have another one

4. Medizin etc.: take; Drogen nehmen take drugs; Pille

5. (benutzen) use; (sich bedienen) help o.s. to; (Beförderungsmittel) take; (in Anspruch nehmen) (Anwalt etc.) take, get (hold of); man nehme Rezept: take

6. (bewältigen) (Hindernis) take, clear; MOT. (Kurve, Steigung) take, negotiate

7. (auffassen): wörtlich nehmen take literally; nimm’s nicht so tragisch umg. don’t take it to heart

8. (sich vorstellen): nehmen wir den Fall, dass let’s assume that, suppose that; nehmen wir einen Dichter wie Shakespeare let’s take a poet such as Shakespeare

9. (behandeln, umgehen mit): jemanden zu nehmen wissen know how to handle s.o.; er versteht es, die Kunden richtig zu nehmen he has a way with customers; du musst ihn nehmen, wie er ist you have to take him as he is

10. (betrachten): du darfst das nicht wörtlich nehmen you shouldn’t take it literally; wie man’s nimmt it depends

11. SPORT (foulen): jemanden hart nehmen commit a blatant foul on s.o.

12. MIL. take, capture; nach langer Belagerung nahmen sie die Stadt they took the city after a long siege

13. auf Band / Videokassette nehmen tape / record on video

14. (als Zahlung fordern) charge, take

* * *

to take; to lay hold of

* * *
neh|men ['neːmən] pret nahm [naːm] ptp geno\#mmen [gə'nɔmən]
vti

1) (= ergreifen) to take

etw in die Hand néhmen (lit) — to pick sth up; (fig) to take sth in hand

2) (= wegnehmen) to take; Schmerz to take away, to relieve; (= versperren) Blick, Sicht to block

jdm etw néhmen — to take sth (away) from sb

jdm die Hoffnung/den Glauben/die Freude néhmen — to take away sb's hope/faith/joy, to rob or deprive sb of his hope/faith/joy

um ihm die Angst zu néhmen — to stop him being afraid

ihm sind seine Illusionen genommen worden — his illusions were shattered

nicht néhmen, mich persönlich hinauszubegleiten — he insisted on showing me out himself

diesen Erfolg lasse ich mir nicht néhmen — I won't be robbed of this success

woher néhmen und nicht stehlen? (inf) — where on earth am I going to find any/one etc?

nichts (inf) — there's nothing to choose between them, one's as good as the other

vom Brot/Fleisch néhmen — to help oneself to bread/meat

néhmen Sie sich doch bitte! — please help yourself

3) (= benutzen) Auto, Zug etc to take; Bürste, Zutaten, Farbe to use

man nehme... (Cook) — take...

etw néhmen (Zimmer, Wohnung) — to take sth

einen Anwalt/eine Hilfe néhmen — to get a lawyer/some help

4) (= annehmen) Geschenk, Stelle, Bewerber, Anwalt to take; (= berechnen) to charge

was néhmen Sie dafür? — how much will you take for it?

jdn zu sich néhmen — to take sb in

Gott hat ihn zu sich genommen (euph) — he has been called home to his maker

etw néhmen, wie es kommt — to take sth as it comes

jdn néhmen, wie er ist — to take sb as he is

néhmen — to take sth upon oneself

er ist immer der Nehmende — he does all the taking, with him it's just take take take (inf)

die Nehmenden und die Gebenden — the takers and the givers

5) (= einnehmen) to take; Essen to have, to take

sie nimmt Rauschgift/die Pille — she's on drugs/the pill, she takes drugs/the pill

etw zu sich néhmen — to take sth, to partake of sth (liter)

der Patient hat nichts zu sich néhmen können — the patient has been unable to take nourishment

6) (= auffassen) to take; (= behandeln) to handle, to treat

wenn Sie das so néhmen wollen — if you care or choose to take it that way

etw für ein or als Zeichen néhmen — to take sth as a sign or an omen

wie mans nimmt (inf) — depending on your point of view

wissen, wie man jdn néhmen muss or soll — to know how to take sb

7) (= auswählen) to take; Essen, Menü to have, to take

einen Mann/eine Frau néhmen — to take a husband/wife

8) Hürde, Festung, Stadt, Frau to take; Schwierigkeiten to overcome

das Auto nahm den Berg im dritten Gang — the car took the hill in third gear

* * *

1) (to do or take: I'll have a drink; Let me have a try.) have

2) ((often with down, out etc) to reach out for and grasp, hold, lift, pull etc: He took my hand; He took the book down from the shelf; He opened the drawer and took out a gun; I've had a tooth taken out.) take

3) (to get, receive, buy, rent etc: I'm taking French lessons; I'll take three kilos of strawberries; We took a house in London.) take

4) (to travel by (bus etc): I'm taking the next train to London; I took a taxi.) take

5) (to remove, use, occupy etc with or without permission: Someone's taken my coat; He took all my money.) take

6) (to consider (as an example): Take John for example.) take

7) ((often with away, from, off) to make less or smaller by a certain amount: Take (away) four from ten, and that leaves six.) take

8) (to go down or go into (a road): Take the second road on the left.) take

* * *

neh·men

<nahm, genommen>

[ˈne:mən]

vt

1. (greifen)

▪ [sich dat] etw \nehmen to take sth; (sich bedienen) to help oneself to sth

jdn am Arm/an der Hand \nehmen to take sb's arm/hand [or sb by the arm/hand]

etw in die Hand \nehmen to take sth in one's hand

2. (besitzen)

▪ [sich dat] etw \nehmen to take sth; SCHACH to take [or capture] sth

▪ \nehmen, was... to take what...

3. (heiraten)

▪ [sich dat] jdn \nehmen to marry sb

sie wird keiner \nehmen! nobody'll want to marry her!, she'll never get a man!

[sich dat] eine Frau/einen Mann \nehmen to take a wife/husband

4. (annehmen)

▪ etw \nehmen to accept [or take] sth

nimmst du ein Bier? do you want a beer?

\nehmen Sie bitte meinen Dank (geh) please accept my gratitude

5. (stehlen)

▪ [jdm] etw \nehmen to take [sb's] sth

man hat [uns] alles genommen they took everything, we were cleaned out fam

▪ [jdm] jdn \nehmen (fig)

die Flut/der Krieg nahm ihr den Sohn she lost her son to the flood/in the war

Gott hat sie zu sich genommen God has taken her to [or old unto] Himself

6. (entziehen)

▪ [jdm/etw] etw \nehmen to take [away sep] sth from sb/sth, to take [away sep] sb's/sth's sth

das nimmt der Sache das ganz Interessante daran that takes all the interest out of the matter

jdm Angst/Bedenken \nehmen to take away [or ease] sb's fear/doubts

jdm Freude/Glück/Hoffnung/Spaß \nehmen to take away sb's [or to rob [or deprive] sb of their] joy/happiness/hope/fun

jdm alle Illusionen \nehmen to disillusion sb

jdm die Sicht \nehmen to block sb's view

7. (befreien)

▪ etw [von jdm] \nehmen to take [away sep] [sb's] sth, to relieve sb of his/her sth

8. (nutzen)

▪ etw [für etw akk/in etw akk] \nehmen:

nimm nicht so viel Salz don't use so much salt

man nehme: 6 Eier, 100 Gramm Zucker,... take 6 eggs, 100 grams of sugar,...

Milch/Zucker in den Tee \nehmen to take milk/sugar in one's tea

einen anderen Weg \nehmen (fig) to take a different path

Werkzeug \nehmen to use tools

▪ etw als etw \nehmen to use sth as sth

▪ etw von etw dat \nehmen to use sth from sth

davon braucht man nur ganz wenig zu \nehmen you only need to use a small amount

9. (bei sich bringen)

▪ jdn/etw irgendwohin \nehmen to take [or put] sb/sth somewhere

ein Kind auf den Schoß \nehmen to take [or sit] a child on one's lap

jdn in die Mitte \nehmen to take sb in one's midst

jdn/etw auf die Schultern \nehmen to take [or put] sb/sth on one's shoulders, to shoulder sth

▪ jdn/etw an sich akk \nehmen to take sb/sth; (aufheben) to pick [or take] up sb/sth sep; (aufbewahren) to take charge of sth; (jdn aufnehmen) to take sb in one's charge

10. (laden)

▪ etw \nehmen Schiff to take on [or be loaded with] sth

11. (herausbringen)

▪ jdn/etw aus etw dat \nehmen to take sb/sth out of sth

▪ jdn/etw von etw dat \nehmen to take sb/sth from [or off] sth

nimm die Finger davon! take your fingers off!

den Hut vom Kopf \nehmen to take off sep one's hat

12. (weigern)

sein Kind aus der Schule \nehmen to stop one's child from going to school

13. (engagieren)

▪ [sich dat] jdn \nehmen to get sb

14. TRANSP (benutzen)

▪ etw \nehmen to take sth

heute nehme ich das Auto/die Bahn/den Bus I'll take the car/train/bus [or go by car/train/bus] today

15. (wählen)

▪ etw \nehmen to take sth

▪ jdn [als jdn] \nehmen to take sb [as sb]

16. (unterbringen)

▪ jdn ins Haus [o zu sich dat] \nehmen to take in sb sep; Verwandte to have sb come and live with one

17. (beanspruchen)

▪ etw \nehmen to take sth

18. (fordern)

▪ etw [für etw akk] \nehmen to want sth [for sth]; Verkäufer a. to ask [or charge] sth for sth

\nehmen Sie sonst noch was? would you like anything else?

19. (geh: verzehren)

▪ etw [zu sich dat] \nehmen to have [or drink/eat] sth, to partake of sth form

das Abendmahl \nehmen to receive Communion

das Frühstück \nehmen to eat [or have] [or take] breakfast, to breakfast

20. (Medikament)

▪ etw \nehmen to take sth; (regelmäßig a.) to be on sth

21. (verstehen)

▪ etw als etw \nehmen to take sth as [or to be] sth

22. (bewerten)

jdn ernst \nehmen to take sb seriously

etw ernst/wörtlich \nehmen to take sth seriously/literally

etw tragisch \nehmen (fam) to take sth to heart

23. DIAL (verkennen)

▪ jdn für jdn \nehmen to take [or mistake] sb for sb

24. (akzeptieren)

jdn/etw [so] \nehmen, wie er/sie/es ist to take sb/sth as he/she/it is

etw \nehmen, wie es kommt to take sth as it comes

die Dinger \nehmen, wie sie kommen to take things as they come

25. (denken)

▪ jdn/etw \nehmen to take sb/sth

\nehmen wir den Fall, dass... let's assume [that]...

26. (umgehen)

jdn/etw zu \nehmen wissen, wissen, wie man jdn/etw \nehmen muss to know how to take sb/sth

▪ jdn wie jdn \nehmen to treat sb like sb

27. (überwinden)

▪ etw \nehmen to take sth

28. MIL (erobern)

▪ etw \nehmen to take sth

29. (koitieren)

▪ jdn \nehmen to take sb

30. (mitschneiden)

▪ etw auf etw akk \nehmen to record sth on sth

etw auf Band \nehmen to record sth on tape, to tape sth

31. (fotografieren)

▪ etw auf etw akk \nehmen to take a picture [or photo] of sth on sth

32. (foulen)

jdn hart \nehmen to foul sb badly

33. SPORT (auffangen)

den Ball \nehmen to take the ball

einen Schlag \nehmen Boxer to take a punch

34. (mieten)

▪ sich dat etw \nehmen to take sth

35. siehe auch n

Abschrift \nehmen (form) to make a copy

etw in Arbeit \nehmen to start work on sth

eine gute Entwicklung \nehmen to develop well

seinen Rücktritt \nehmen to resign

Wohnung \nehmen (geh) to rent an apartment

36.

▶ etw an sich akk \nehmen, etw auf sich akk \nehmen to take sth upon oneself

die Schuld auf sich akk \nehmen to take the blame

▶ es auf sich akk \nehmen, etw zu tun to take it upon oneself to do sth

▶ einen \nehmen (fam) to have a drink

▶ sich dat etw nicht \nehmen lassen to not be robbed of sth

▶ es sich dat nicht \nehmen lassen, etw zu tun to insist on doing sth

▶ sie \nehmen sich dat nichts (fam) they're both the same [or as good/bad as each other]

▶ woher \nehmen und nicht stehlen? where on earth is one going to get that from?

▶ jdn nicht für voll \nehmen (fam) to not take sb seriously

▶ wie man's nimmt (fam) whatever [or how ever] you like

* * *

unregelmäßiges transitives Verb

1) take

etwas in die Hand/unter den Arm nehmen — take something in one's hand/take or put something under one's arm

etwas an sich (Akk.) nehmen — pick something up; (und aufbewahren) take charge of something

sich (Dat.) etwas nehmen — take something; (sich bedienen) help oneself to something

zu sich nehmen — take in < orphan>

sie nahm ihren Vater zu sich — she had her father come and live with her

auf sich (Akk.) nehmen — take on <responsibility, burden>; take < blame>

die Dinge nehmen, wie sie kommen — take things as they come

2) (wegnehmen)

jemandem/einer Sache etwas nehmen — deprive somebody/something of something

jemandem die Sicht/den Ausblick nehmen — block somebody's view

die Angst von jemandem nehmen — relieve somebody of his/her fear

es sich (Dat.) nicht nehmen lassen, etwas zu tun — not let anything stop one from doing something

3) (benutzen) use <ingredients, washing powder, wool, brush, knitting needles, etc.>

man nehme... — (in Rezepten) take...

den Zug/ein Taxi usw. nehmen — take the train/a taxi etc.

[sich (Dat.)] einen Anwalt usw. nehmen — get a lawyer etc.

4) (aussuchen) take

ich nehme die Pastete — I'll have the pâté

5) (in Anspruch nehmen) take <lessons, holiday, etc.>

6) (verlangen) charge

7) (einnehmen, essen) take <medicines, tablets, etc.>

etwas [Richtiges] zu sich nehmen — have something [decent] to eat

sie nimmt die Pille — she's taking or she's on the pill (coll.)

8) (auffassen) take ( als as)

etwas/jemanden ernst/etwas leicht nehmen — take something/somebody seriously/take something lightly

jemanden nicht für voll nehmen — (ugs.) not take somebody seriously

9) (behandeln) treat < person>

10) (überwinden, militärisch einnehmen) take <obstacle, bend, incline, village, bridgehead, etc.>; (fig.) take < woman>

11) (Sport) take < ball, punch>

einen Spieler hart nehmen — foul a player blatantly

* * *

Nehmen n; -s, kein pl:

er ist hart im Nehmen he can take a lot (of punishment); → Geben

* * *

unregelmäßiges transitives Verb

1) take

etwas in die Hand/unter den Arm nehmen — take something in one's hand/take or put something under one's arm

etwas an sich (Akk.) nehmen — pick something up; (und aufbewahren) take charge of something

sich (Dat.) etwas nehmen — take something; (sich bedienen) help oneself to something

zu sich nehmen — take in < orphan>

sie nahm ihren Vater zu sich — she had her father come and live with her

auf sich (Akk.) nehmen — take on <responsibility, burden>; take < blame>

die Dinge nehmen, wie sie kommen — take things as they come

2) (wegnehmen)

jemandem/einer Sache etwas nehmen — deprive somebody/something of something

jemandem die Sicht/den Ausblick nehmen — block somebody's view

die Angst von jemandem nehmen — relieve somebody of his/her fear

es sich (Dat.) nicht nehmen lassen, etwas zu tun — not let anything stop one from doing something

3) (benutzen) use <ingredients, washing powder, wool, brush, knitting needles, etc.>

man nehme... — (in Rezepten) take...

den Zug/ein Taxi usw. nehmen — take the train/a taxi etc.

[sich (Dat.)] einen Anwalt usw. nehmen — get a lawyer etc.

4) (aussuchen) take

ich nehme die Pastete — I'll have the pâté

5) (in Anspruch nehmen) take <lessons, holiday, etc.>

6) (verlangen) charge

7) (einnehmen, essen) take <medicines, tablets, etc.>

etwas [Richtiges] zu sich nehmen — have something [decent] to eat

sie nimmt die Pille — she's taking or she's on the pill (coll.)

8) (auffassen) take ( als as)

etwas/jemanden ernst/etwas leicht nehmen — take something/somebody seriously/take something lightly

jemanden nicht für voll nehmen — (ugs.) not take somebody seriously

9) (behandeln) treat < person>

10) (überwinden, militärisch einnehmen) take <obstacle, bend, incline, village, bridgehead, etc.>; (fig.) take < woman>

11) (Sport) take <ball, punch>

einen Spieler hart nehmen — foul a player blatantly

* * *

v.

(§ p.,pp.: nahm, genommen)

= to take v.

(§ p.,p.p.: took, taken) v.

to take v.

(§ p.,p.p.: took, taken)

Deutsch-Englisch Wörterbuch > Nehmen
20 nehmen

v/t; nimmt, nahm, hat genommen

1. ([er]greifen, an sich bringen) take; (in Empfang nehmen) receive; (jemanden einstellen) take s.o.; (kaufen) take; in die Hand / unter den Arm nehmen take in one’s hand / put under one’s arm; etw. an sich nehmen take s.th.; zu sich nehmen (Person) take s.o. in; Gott hat sie zu sich genommen geh. euph. God has called her home; sich (Dat) eine Frau oder einen Mann nehmen (heiraten) umg. take a wife oder a husband; woher nehmen und nicht stehlen? hum. where (on earth) am I supposed to get hold of that ( oder them etc.)?; auf sich nehmen undertake, take upon o.s., (Amt, Bürde) assume, (Verantwortung) accept, take; die Folgen auf sich nehmen bear the consequences; er nahm sie mit Gewalt fig. he took her by force

2. (wegnehmen) take; (sich aneignen) take away; (rauben) deprive of hope, rights etc.; jemandem die Angst etc. nehmen take away s.o.’s fear etc.; jemandem die Sicht nehmen block s.o.’s view; das nimmt der Sache den oder jeden Reiz that spoils it, that takes the fun out of it; der Krieg hat ihr den Mann genommen she lost her husband in the war; das lasse ich mir nicht nehmen I won’t be done out of that; (ich bin davon überzeugt) nobody’s going to talk me out of that; er lässt es sich nicht nehmen zu... he insists on... (+ Ger.)

3. (essen) have; zu sich nehmen have; ich habe den ganzen Tag noch nichts zu mir genommen I haven’t had anything to eat or drink all day; nehmen Sie noch Tee? will you have some more tea?; ich nehme Hühnchen mit Reis I’ll have chicken with rice; einen nehmen umg. (Schnaps) have one; nehmen Sie doch noch einen go on, have another one

4. Medizin etc.: take; Drogen nehmen take drugs; Pille

5. (benutzen) use; (sich bedienen) help o.s. to; (Beförderungsmittel) take; (in Anspruch nehmen) (Anwalt etc.) take, get (hold of); man nehme Rezept: take

6. (bewältigen) (Hindernis) take, clear; MOT. (Kurve, Steigung) take, negotiate

7. (auffassen): wörtlich nehmen take literally; nimm’s nicht so tragisch umg. don’t take it to heart

8. (sich vorstellen): nehmen wir den Fall, dass let’s assume that, suppose that; nehmen wir einen Dichter wie Shakespeare let’s take a poet such as Shakespeare

9. (behandeln, umgehen mit): jemanden zu nehmen wissen know how to handle s.o.; er versteht es, die Kunden richtig zu nehmen he has a way with customers; du musst ihn nehmen, wie er ist you have to take him as he is

10. (betrachten): du darfst das nicht wörtlich nehmen you shouldn’t take it literally; wie man’s nimmt it depends

11. SPORT (foulen): jemanden hart nehmen commit a blatant foul on s.o.

12. MIL. take, capture; nach langer Belagerung nahmen sie die Stadt they took the city after a long siege

13. auf Band / Videokassette nehmen tape / record on video

14. (als Zahlung fordern) charge, take

* * *

to take; to lay hold of

* * *
neh|men ['neːmən] pret nahm [naːm] ptp geno\#mmen [gə'nɔmən]
vti

1) (= ergreifen) to take

etw in die Hand néhmen (lit) — to pick sth up; (fig) to take sth in hand

2) (= wegnehmen) to take; Schmerz to take away, to relieve; (= versperren) Blick, Sicht to block

jdm etw néhmen — to take sth (away) from sb

jdm die Hoffnung/den Glauben/die Freude néhmen — to take away sb's hope/faith/joy, to rob or deprive sb of his hope/faith/joy

um ihm die Angst zu néhmen — to stop him being afraid

ihm sind seine Illusionen genommen worden — his illusions were shattered

nicht néhmen, mich persönlich hinauszubegleiten — he insisted on showing me out himself

diesen Erfolg lasse ich mir nicht néhmen — I won't be robbed of this success

woher néhmen und nicht stehlen? (inf) — where on earth am I going to find any/one etc?

nichts (inf) — there's nothing to choose between them, one's as good as the other

vom Brot/Fleisch néhmen — to help oneself to bread/meat

néhmen Sie sich doch bitte! — please help yourself

3) (= benutzen) Auto, Zug etc to take; Bürste, Zutaten, Farbe to use

man nehme... (Cook) — take...

etw néhmen (Zimmer, Wohnung) — to take sth

einen Anwalt/eine Hilfe néhmen — to get a lawyer/some help

4) (= annehmen) Geschenk, Stelle, Bewerber, Anwalt to take; (= berechnen) to charge

was néhmen Sie dafür? — how much will you take for it?

jdn zu sich néhmen — to take sb in

Gott hat ihn zu sich genommen (euph) — he has been called home to his maker

etw néhmen, wie es kommt — to take sth as it comes

jdn néhmen, wie er ist — to take sb as he is

néhmen — to take sth upon oneself

er ist immer der Nehmende — he does all the taking, with him it's just take take take (inf)

die Nehmenden und die Gebenden — the takers and the givers

5) (= einnehmen) to take; Essen to have, to take

sie nimmt Rauschgift/die Pille — she's on drugs/the pill, she takes drugs/the pill

etw zu sich néhmen — to take sth, to partake of sth (liter)

der Patient hat nichts zu sich néhmen können — the patient has been unable to take nourishment

6) (= auffassen) to take; (= behandeln) to handle, to treat

wenn Sie das so néhmen wollen — if you care or choose to take it that way

etw für ein or als Zeichen néhmen — to take sth as a sign or an omen

wie mans nimmt (inf) — depending on your point of view

wissen, wie man jdn néhmen muss or soll — to know how to take sb

7) (= auswählen) to take; Essen, Menü to have, to take

einen Mann/eine Frau néhmen — to take a husband/wife

8) Hürde, Festung, Stadt, Frau to take; Schwierigkeiten to overcome

das Auto nahm den Berg im dritten Gang — the car took the hill in third gear

* * *

1) (to do or take: I'll have a drink; Let me have a try.) have

2) ((often with down, out etc) to reach out for and grasp, hold, lift, pull etc: He took my hand; He took the book down from the shelf; He opened the drawer and took out a gun; I've had a tooth taken out.) take

3) (to get, receive, buy, rent etc: I'm taking French lessons; I'll take three kilos of strawberries; We took a house in London.) take

4) (to travel by (bus etc): I'm taking the next train to London; I took a taxi.) take

5) (to remove, use, occupy etc with or without permission: Someone's taken my coat; He took all my money.) take

6) (to consider (as an example): Take John for example.) take

7) ((often with away, from, off) to make less or smaller by a certain amount: Take (away) four from ten, and that leaves six.) take

8) (to go down or go into (a road): Take the second road on the left.) take

* * *

neh·men

<nahm, genommen>

[ˈne:mən]

vt

1. (greifen)

▪ [sich dat] etw \nehmen to take sth; (sich bedienen) to help oneself to sth

jdn am Arm/an der Hand \nehmen to take sb's arm/hand [or sb by the arm/hand]

etw in die Hand \nehmen to take sth in one's hand

2. (besitzen)

▪ [sich dat] etw \nehmen to take sth; SCHACH to take [or capture] sth

▪ \nehmen, was... to take what...

3. (heiraten)

▪ [sich dat] jdn \nehmen to marry sb

sie wird keiner \nehmen! nobody'll want to marry her!, she'll never get a man!

[sich dat] eine Frau/einen Mann \nehmen to take a wife/husband

4. (annehmen)

▪ etw \nehmen to accept [or take] sth

nimmst du ein Bier? do you want a beer?

\nehmen Sie bitte meinen Dank (geh) please accept my gratitude

5. (stehlen)

▪ [jdm] etw \nehmen to take [sb's] sth

man hat [uns] alles genommen they took everything, we were cleaned out fam

▪ [jdm] jdn \nehmen (fig)

die Flut/der Krieg nahm ihr den Sohn she lost her son to the flood/in the war

Gott hat sie zu sich genommen God has taken her to [or old unto] Himself

6. (entziehen)

▪ [jdm/etw] etw \nehmen to take [away sep] sth from sb/sth, to take [away sep] sb's/sth's sth

das nimmt der Sache das ganz Interessante daran that takes all the interest out of the matter

jdm Angst/Bedenken \nehmen to take away [or ease] sb's fear/doubts

jdm Freude/Glück/Hoffnung/Spaß \nehmen to take away sb's [or to rob [or deprive] sb of their] joy/happiness/hope/fun

jdm alle Illusionen \nehmen to disillusion sb

jdm die Sicht \nehmen to block sb's view

7. (befreien)

▪ etw [von jdm] \nehmen to take [away sep] [sb's] sth, to relieve sb of his/her sth

8. (nutzen)

▪ etw [für etw akk/in etw akk] \nehmen:

nimm nicht so viel Salz don't use so much salt

man nehme: 6 Eier, 100 Gramm Zucker,... take 6 eggs, 100 grams of sugar,...

Milch/Zucker in den Tee \nehmen to take milk/sugar in one's tea

einen anderen Weg \nehmen (fig) to take a different path

Werkzeug \nehmen to use tools

▪ etw als etw \nehmen to use sth as sth

▪ etw von etw dat \nehmen to use sth from sth

davon braucht man nur ganz wenig zu \nehmen you only need to use a small amount

9. (bei sich bringen)

▪ jdn/etw irgendwohin \nehmen to take [or put] sb/sth somewhere

ein Kind auf den Schoß \nehmen to take [or sit] a child on one's lap

jdn in die Mitte \nehmen to take sb in one's midst

jdn/etw auf die Schultern \nehmen to take [or put] sb/sth on one's shoulders, to shoulder sth

▪ jdn/etw an sich akk \nehmen to take sb/sth; (aufheben) to pick [or take] up sb/sth sep; (aufbewahren) to take charge of sth; (jdn aufnehmen) to take sb in one's charge

10. (laden)

▪ etw \nehmen Schiff to take on [or be loaded with] sth

11. (herausbringen)

▪ jdn/etw aus etw dat \nehmen to take sb/sth out of sth

▪ jdn/etw von etw dat \nehmen to take sb/sth from [or off] sth

nimm die Finger davon! take your fingers off!

den Hut vom Kopf \nehmen to take off sep one's hat

12. (weigern)

sein Kind aus der Schule \nehmen to stop one's child from going to school

13. (engagieren)

▪ [sich dat] jdn \nehmen to get sb

14. TRANSP (benutzen)

▪ etw \nehmen to take sth

heute nehme ich das Auto/die Bahn/den Bus I'll take the car/train/bus [or go by car/train/bus] today

15. (wählen)

▪ etw \nehmen to take sth

▪ jdn [als jdn] \nehmen to take sb [as sb]

16. (unterbringen)

▪ jdn ins Haus [o zu sich dat] \nehmen to take in sb sep; Verwandte to have sb come and live with one

17. (beanspruchen)

▪ etw \nehmen to take sth

18. (fordern)

▪ etw [für etw akk] \nehmen to want sth [for sth]; Verkäufer a. to ask [or charge] sth for sth

\nehmen Sie sonst noch was? would you like anything else?

19. (geh: verzehren)

▪ etw [zu sich dat] \nehmen to have [or drink/eat] sth, to partake of sth form

das Abendmahl \nehmen to receive Communion

das Frühstück \nehmen to eat [or have] [or take] breakfast, to breakfast

20. (Medikament)

▪ etw \nehmen to take sth; (regelmäßig a.) to be on sth

21. (verstehen)

▪ etw als etw \nehmen to take sth as [or to be] sth

22. (bewerten)

jdn ernst \nehmen to take sb seriously

etw ernst/wörtlich \nehmen to take sth seriously/literally

etw tragisch \nehmen (fam) to take sth to heart

23. DIAL (verkennen)

▪ jdn für jdn \nehmen to take [or mistake] sb for sb

24. (akzeptieren)

jdn/etw [so] \nehmen, wie er/sie/es ist to take sb/sth as he/she/it is

etw \nehmen, wie es kommt to take sth as it comes

die Dinger \nehmen, wie sie kommen to take things as they come

25. (denken)

▪ jdn/etw \nehmen to take sb/sth

\nehmen wir den Fall, dass... let's assume [that]...

26. (umgehen)

jdn/etw zu \nehmen wissen, wissen, wie man jdn/etw \nehmen muss to know how to take sb/sth

▪ jdn wie jdn \nehmen to treat sb like sb

27. (überwinden)

▪ etw \nehmen to take sth

28. MIL (erobern)

▪ etw \nehmen to take sth

29. (koitieren)

▪ jdn \nehmen to take sb

30. (mitschneiden)

▪ etw auf etw akk \nehmen to record sth on sth

etw auf Band \nehmen to record sth on tape, to tape sth

31. (fotografieren)

▪ etw auf etw akk \nehmen to take a picture [or photo] of sth on sth

32. (foulen)

jdn hart \nehmen to foul sb badly

33. SPORT (auffangen)

den Ball \nehmen to take the ball

einen Schlag \nehmen Boxer to take a punch

34. (mieten)

▪ sich dat etw \nehmen to take sth

35. siehe auch n

Abschrift \nehmen (form) to make a copy

etw in Arbeit \nehmen to start work on sth

eine gute Entwicklung \nehmen to develop well

seinen Rücktritt \nehmen to resign

Wohnung \nehmen (geh) to rent an apartment

36.

▶ etw an sich akk \nehmen, etw auf sich akk \nehmen to take sth upon oneself

die Schuld auf sich akk \nehmen to take the blame

▶ es auf sich akk \nehmen, etw zu tun to take it upon oneself to do sth

▶ einen \nehmen (fam) to have a drink

▶ sich dat etw nicht \nehmen lassen to not be robbed of sth

▶ es sich dat nicht \nehmen lassen, etw zu tun to insist on doing sth

▶ sie \nehmen sich dat nichts (fam) they're both the same [or as good/bad as each other]

▶ woher \nehmen und nicht stehlen? where on earth is one going to get that from?

▶ jdn nicht für voll \nehmen (fam) to not take sb seriously

▶ wie man's nimmt (fam) whatever [or how ever] you like

* * *

unregelmäßiges transitives Verb

1) take

etwas in die Hand/unter den Arm nehmen — take something in one's hand/take or put something under one's arm

etwas an sich (Akk.) nehmen — pick something up; (und aufbewahren) take charge of something

sich (Dat.) etwas nehmen — take something; (sich bedienen) help oneself to something

zu sich nehmen — take in < orphan>

sie nahm ihren Vater zu sich — she had her father come and live with her

auf sich (Akk.) nehmen — take on <responsibility, burden>; take < blame>

die Dinge nehmen, wie sie kommen — take things as they come

2) (wegnehmen)

jemandem/einer Sache etwas nehmen — deprive somebody/something of something

jemandem die Sicht/den Ausblick nehmen — block somebody's view

die Angst von jemandem nehmen — relieve somebody of his/her fear

es sich (Dat.) nicht nehmen lassen, etwas zu tun — not let anything stop one from doing something

3) (benutzen) use <ingredients, washing powder, wool, brush, knitting needles, etc.>

man nehme... — (in Rezepten) take...

den Zug/ein Taxi usw. nehmen — take the train/a taxi etc.

[sich (Dat.)] einen Anwalt usw. nehmen — get a lawyer etc.

4) (aussuchen) take

ich nehme die Pastete — I'll have the pâté

5) (in Anspruch nehmen) take <lessons, holiday, etc.>

6) (verlangen) charge

7) (einnehmen, essen) take <medicines, tablets, etc.>

etwas [Richtiges] zu sich nehmen — have something [decent] to eat

sie nimmt die Pille — she's taking or she's on the pill (coll.)

8) (auffassen) take ( als as)

etwas/jemanden ernst/etwas leicht nehmen — take something/somebody seriously/take something lightly

jemanden nicht für voll nehmen — (ugs.) not take somebody seriously

9) (behandeln) treat < person>

10) (überwinden, militärisch einnehmen) take <obstacle, bend, incline, village, bridgehead, etc.>; (fig.) take < woman>

11) (Sport) take < ball, punch>

einen Spieler hart nehmen — foul a player blatantly

* * *

nehmen v/t; nimmt, nahm, hat genommen

1. ([er]greifen, an sich bringen) take; (in Empfang nehmen) receive; (jemanden einstellen) take sb; (kaufen) take;

in die Hand/unter den Arm nehmen take in one’s hand/put under one’s arm;

etwas an sich nehmen take sth;

zu sich nehmen (Person) take sb in;

Gott hat sie zu sich genommen geh euph God has called her home;

sich (dat)

eine Frau oder

einen Mann nehmen (heiraten) umg take a wife oder a husband;

woher nehmen und nicht stehlen? hum where (on earth) am I supposed to get hold of that ( oder them etc)?;

auf sich nehmen undertake, take upon o.s., (Amt, Bürde) assume, (Verantwortung) accept, take;

die Folgen auf sich nehmen bear the consequences;

er nahm sie mit Gewalt fig he took her by force

2. (wegnehmen) take; (sich aneignen) take away; (rauben) deprive of hope, rights etc;

jemandem die Angst etc

nehmen take away sb’s fear etc;

jemandem die Sicht nehmen block sb’s view;

das nimmt der Sache den oder

jeden Reiz that spoils it, that takes the fun out of it;

der Krieg hat ihr den Mann genommen she lost her husband in the war;

das lasse ich mir nicht nehmen I won’t be done out of that; (ich bin davon überzeugt) nobody’s going to talk me out of that;

er lässt es sich nicht nehmen zu … he insists on … (+ger)

3. (essen) have;

zu sich nehmen have;

ich habe den ganzen Tag noch nichts zu mir genommen I haven’t had anything to eat or drink all day;

nehmen Sie noch Tee? will you have some more tea?;

ich nehme Hühnchen mit Reis I’ll have chicken with rice;

einen nehmen umg (Schnaps) have one;

nehmen Sie doch noch einen go on, have another one

4. Medizin etc: take;

Drogen nehmen take drugs; → Pille

5. (benutzen) use; (sich bedienen) help o.s. to; (Beförderungsmittel) take; (in Anspruch nehmen) (Anwalt etc) take, get (hold of);

man nehme Rezept: take

6. (bewältigen) (Hindernis) take, clear; AUTO (Kurve, Steigung) take, negotiate

7. (auffassen):

wörtlich nehmen take literally;

nimm’s nicht so tragisch umg don’t take it to heart

8. (sich vorstellen):

nehmen wir den Fall, dass let’s assume that, suppose that;

nehmen wir einen Dichter wie Shakespeare let’s take a poet such as Shakespeare

9. (behandeln, umgehen mit):

jemanden zu nehmen wissen know how to handle sb;

er versteht es, die Kunden richtig zu nehmen he has a way with customers;

du musst ihn nehmen, wie er ist you have to take him as he is

10. (betrachten):

du darfst das nicht wörtlich nehmen you shouldn’t take it literally;

wie man’s nimmt it depends

11. SPORT (foulen):

jemanden hart nehmen commit a blatant foul on sb

12. MIL take, capture;

nach langer Belagerung nahmen sie die Stadt they took the city after a long siege

13.

auf Band/Videokassette nehmen tape/record on video

14. (als Zahlung fordern) charge, take

* * *

unregelmäßiges transitives Verb

1) take

etwas in die Hand/unter den Arm nehmen — take something in one's hand/take or put something under one's arm

etwas an sich (Akk.) nehmen — pick something up; (und aufbewahren) take charge of something

sich (Dat.) etwas nehmen — take something; (sich bedienen) help oneself to something

zu sich nehmen — take in < orphan>

sie nahm ihren Vater zu sich — she had her father come and live with her

auf sich (Akk.) nehmen — take on <responsibility, burden>; take < blame>

die Dinge nehmen, wie sie kommen — take things as they come

2) (wegnehmen)

jemandem/einer Sache etwas nehmen — deprive somebody/something of something

jemandem die Sicht/den Ausblick nehmen — block somebody's view

die Angst von jemandem nehmen — relieve somebody of his/her fear

es sich (Dat.) nicht nehmen lassen, etwas zu tun — not let anything stop one from doing something

3) (benutzen) use <ingredients, washing powder, wool, brush, knitting needles, etc.>

man nehme... — (in Rezepten) take...

den Zug/ein Taxi usw. nehmen — take the train/a taxi etc.

[sich (Dat.)] einen Anwalt usw. nehmen — get a lawyer etc.

4) (aussuchen) take

ich nehme die Pastete — I'll have the pâté

5) (in Anspruch nehmen) take <lessons, holiday, etc.>

6) (verlangen) charge

7) (einnehmen, essen) take <medicines, tablets, etc.>

etwas [Richtiges] zu sich nehmen — have something [decent] to eat

sie nimmt die Pille — she's taking or she's on the pill (coll.)

8) (auffassen) take ( als as)

etwas/jemanden ernst/etwas leicht nehmen — take something/somebody seriously/take something lightly

jemanden nicht für voll nehmen — (ugs.) not take somebody seriously

9) (behandeln) treat < person>

10) (überwinden, militärisch einnehmen) take <obstacle, bend, incline, village, bridgehead, etc.>; (fig.) take < woman>

11) (Sport) take <ball, punch>

einen Spieler hart nehmen — foul a player blatantly

* * *

v.

(§ p.,pp.: nahm, genommen)

= to take v.

(§ p.,p.p.: took, taken) v.

to take v.

(§ p.,p.p.: took, taken)

Deutsch-Englisch Wörterbuch > nehmen

Страницы

См. также в других словарях:

Denken — 1. As ik denk un do, mät ik annern to. (Süderdithmarschen.) Wie ich denk und thu , mess ich andern zu. 2. Dat hädd ik nit dacht, sagte de Buer, doa smeit e den Wagen ümme. (Westf.) – Honcamp. 3. Dat härr ik nich dacht, säd de Bûr, dôr fêl he von… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sack — 1. Alte Säcke brauchen viel Flecke. – Winckler, IX, 57. 2. Alte Säcke näht man nicht mit Seide. – Eiselein, 538. 3. An einem neuen Sacke bleibt das Mehl hängen. Holl.: Aan nieuwe zakken blijft het meel hangen. (Harrebomée, II, 487b.) 4. An einem… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sehen — 1. All, was du siehst, urtheile nicht; all, was du hörest, glaube nicht; all, was du weisst, sage nicht; all, was du kannst, thue nicht. – Hertz, 45. 2. Alles, was ich sihe, das will ich; drumb wird mir wenig, das ist billich. Lat.: Qui lucra… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wein — 1. Abgelegener Wein macht ungelegene Köpfe. 2. Allezeit Wein oder Wasser trinken ist nicht lustig. – Froschm., BVI. 3. Allkant Wein ist mein Latein, wirfft den Bawren vber die Zäun vnd stosst die Burger an die Schienbein. – Fischart, Gesch., in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Herr — 1. Ain Herr, der zu lugen lust hat, dess diener seind alle gottloss. – Agricola II, 221. 2. Alle sind Herren, wer ist Sklave? 3. Alles kamme unsem leiwen Heren alleine anvertruggen, awwer kein jung Méaken un kein draug Hög. (Westf.) Alles kann… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wilhelmus — English: William Sheet music of the Wilhelmus National anthem of … Wikipedia
Bein — 1. An Beinern ist gut Fleisch nagen. – Kirchhofer, 253. 2. An einem Bein nagen muss man nicht mehr. – Kirchhofer, 169. 3. Auf Einem Beine geht (steht) man nicht. So sagt der Deutsche, wenn er seinen Gast zum Genuss eines zweiten Glases nöthigt.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

denken dat men er is

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

denken dat men er is

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: